HR 25 oktober 1989, NJ 1989, 456 (m.s. Canopus)
(ECLI:NL:HR:1988:AD0484)
Door Jay Irfan
Essentie
Dit arrest gaat over een beroep op vrijwillig terugtred. Het ging om een verdachte die aangaf dat hij een partij cocaïne bij zich had, die hij aan het smokkelen was. Hij gaf dit echter aan, toen hij wist dat hij zou worden betrapt. Om deze reden werd zijn beroep op vrijwillig terugtred dan ook verworpen door de Hoge Raad.
Rechtsregel
De vraag was natuurlijk of het beroep op vrijwillig terugtred gerechtvaardigd was. De Hoge Raad antwoordde ontkennend. Vrijwillig terugtred is onmogelijk, als dit het gevolg blijkt te zijn van omstandigheden waarover de dader zelf geen invloed heeft.
Dit sluit aan op hetgeen is vastgelegd in art. 46 Sr, namelijk: “Voorbereiding noch poging bestaat indien het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden van de wil van de dader afhankelijk.”
Inhoud arrest
Deze zaak speelde zich af op een goederenschip dat voer in internationale wateren. Het schip was onderweg van Colombia naar de Rotterdamse haven. De verdachte was een bemanningslid op het schip en trad tevens op als drugskoerier. Hij had ruim zes kilo cocaïne mee uit Colombia en had deze drugs verstopt in zijn hut. Hij was voornemens om de drugs over te dragen aan een zekere “Olga”.
Op 14 december 1986 raakte aan boord een portemonnee vermist. De kapitein zei dat iedere hut zou worden doorzocht en dat bemanningsleden gedurende de doorzoeking niet terug mochten naar hun cabine. Het bemanningslid dat de drugs bij zich had, voelde zich betrapt en biechtte aan de gezagvoerder op dat hij zes kilo cocaïne bij zich had.
De verdachte werd aangehouden in Southampton en werd vervolgens vervolgd in Nederland. In eerste aanleg alsmede in hoger beroep kreeg de verdachte een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van twee jaren. Hij ging vervolgens in cassatie, waar zijn beroep op vrijwillig terugtred werd verworpen.
De Hoge Raad overwoog het volgende:
5.1.2 De Rb. heeft dit verweer als volgt verworpen: Voor zover het pleidooi van de raadsman er tevens toe strekt te betogen dat de niet-voltooiing van het misdrijf aan de omstandigheid dat verdachte de kapitein van zijn voornemen op de hoogte stelde moet worden toegeschreven en derhalve geen sprake is van strafbare poging is de Rb. van oordeel dat ook dit betoog geen hout snijdt. Immers, zoals ook door verdachte ter terechtzitting is verklaard, kan er geen twijfel over bestaan dat verdachte de kapitein van zijn voornemen op de hoogte heeft gesteld omdat hij zeer wel begreep dat bij de naar aanleiding van het vermissen van geld aangekondigde hutzoeking de cocaïne in zijn hut zou worden ontdekt. Van een vrijwillige terugtred van verdachte is dan ook allerminst sprake.
5.2.1 Het hof heeft het vonnis van de Rb. ook ten aanzien van de evenweergegeven overweging bevestigd.
5.2.2 Rb. en hof hebben aldus het gevoerde verweer verworpen op gronden welke die beslissing kunnen dragen.
5.2.3 In het bijzonder hebben Rb. en hof op grond van de bewijsmiddelen kunnen aannemen dat te dezen de dader alleen ten gevolge van een omstandigheid van zijn wil onafhankelijk, nl. de dreiging van een onderzoek in zijn hut waarbij de aanzienlijke hoeveelheid cocaïne zeer waarschijnlijk zou zijn ontdekt, de uitvoering van het voorgenomen misdrijf niet heeft voltooid.