ECLI:NL:HR:1987:AG5595 (Leijsen/Geurts)

Leijsen/Geurts, 8 mei 1987
ECLI:NL:HR:1987:AG5595, inhoud niet gepubliceerd op www.rechtspraak.nl

Door Lisanne Roestenberg

Essentie

Verbreking samenwoning. Het gaat om goederen waarvan iemand stelt dat deze door schenking in haar bezit zijn gekomen. Verdeling van de bewijslast van het eigendom van deze goederen.

Rechtsregel

Als goederen in iemands bezit zijn door schenking (in dit geval is het beroep hierop door het hof als voldoende gemotiveerd beschouwd) moet de andere partij feiten en omstandigheden stellen en zo nodig bewijzen waaruit blijkt dat de stelling dat de eerste partij het eigendom heeft verkregen, onjuist is.

Het staat een feitenrechter vrij om op grond van wat is gesteld te oordelen dat het rechtsvermoeden dat de bezitter eigenaar is, zodanig is weerlegd dat de bezitter zijn eigendomsrecht moet bewijzen, maar dit heeft het hof in haar arrest niet overwogen.

Na verwijzing moet de rechter in deze zaak bepalen wie de bewijslast heeft ten aanzien van het eigendom van de geschonken goederen.

Inhoud arrest

Geurts en Lijesen gaan samenwonen in de woning van Geurts. Een paar jaar later gaat de relatie uit en vraagt Geurts Lijesen om te vertrekken uit haar huis. Hij laat een aantal zaken (inboedel) in haar huis achter. Sommige van die zaken waren ooit eigendom van Lijesen geweest. Geurts stelt dat Leijsen deze zaken aan haar heeft geschonken.

Lijesen dagvaart Geurts bij exploot van 14 februari 1984 voor de rechtbank en vordert dat de rechtbank Geurts zal veroordelen om de goederen die genoemd staan in de dagvaarding aan hem af te geven. Geurts voert verweer. Bij tussenvonnis van 20 september 1984 laat de rechtbank Lijesen toe tot het leveren van bewijs en houdt zij iedere verdere beslissing aan. Lijesen dient volgens de rechtbank aan te tonen dat hij eigenaar van de goederen is. Tegen dit vonnis stelt Lijesen hoger beroep in bij het hof.

Bij arrest van 3 september 1985 vernietigt het hof het vonnis van de rechtbank voor wat betreft de in het dictum geformuleerde bewijsopdracht aan Lijesen voor een gedeelte van de goederen en laat Lijesen en Geurts toe tot het leveren van bewijs. Het hof bekrachtigt het vonnis voor het overige en verwijst de zaak terug naar de rechtbank ter verdere behandeling en beslissing. Daartoe overweegt het hof dat van een aantal goederen vaststaat dat ze het eigendom van Lijesen waren voordat ze in bezit van Geurts kwamen. Geurts moet daarom bewijzen dat zij de eigenares is geworden doordat Lijesen deze goederen aan haar heeft geschonken.

Tegen het arrest van het hof stelt Geurts beroep in cassatie in. Het gaat in cassatie om de vraag op wie de bewijslast over het eigendom van de betwiste zaken rust. De Hoge Raad vernietigt het arrest van het Hof, behalve voor zover daarbij Lijesen moet bewijzen dat hij het bankstel en de hond voor eigen rekening heeft gekocht. De Hoge Raad verwijst de zaak naar het Hof in Arnhem ter verdere behandeling en beslissing en veroordeelt Lijesen in de kosten van het geding in cassatie.