ECLI:NL:HR:1987:AG5565 (Amsterdam/Ikon)

Amsterdam/Ikon
(ECLI:NL:HR:1987:AG5565)

Door Marsha Simon

Essentie
Dit arrest staat in het teken van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en het gelijkheidsbeginsel. Het publiekrecht bestaat intussen niet alleen uit geschreven bepalingen, maar ook uit ongeschreven recht, met name de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het is daarbij niet wenselijk dat de ene rechter een terughoudender toetsing van een overheidsoptreden hanteert dan de andere.

De Hoge Raad heeft dit erkend en geoordeeld dat een overheidslichaam ook bij het uitoefenen van zijn privaatrechtelijke bevoegdheden de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht moet nemen. De burgerlijke rechter moet het bestuursoptreden rechtstreeks toetsen aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, en niet slechts indirect via een toetsing aan het verbod van willekeur. Aldus wordt de toetsing aan het ongeschreven publiekrecht door de bestuursrechter en de burgerlijke rechter gelijk getrokken.

Deze ingezette jurisprudentielijn is naderhand gecodificeerd in het artikel 3:14 van het Burgerlijk Wetboek en vergelijk tevens artikel 3:1, tweede lid van de Algemene Wet Bestuursrecht.

Rechtsregel
Een overheidslichaam behoort bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden uit een erfpachtsverhouding de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (en derhalve ook het gelijkheidsbeginsel als een van die beginselen) in acht te nemen. Voor zover het cassatiemiddel betoogt dat het gelijkheidsbeginsel hier slechts aan de orde zou kunnen komen in het kader van de toepassing van een aan de overheid meer ruimte latende redelijkheidsmaatstaf en daarom hier een zwakkere werking dan in het bestuursrecht zou hebben, gaat het uit van een onjuiste rechtsopvatting.

Inhoud arrest
Het gaat in deze zaak om een vordering van de gemeente Amsterdam ter verkrijging van een verbod aan Ikon het door haar als kantoor gebruikte perceel Bachstraat 15 te Amsterdam (waarvan de gemeente Amsterdam eigenaar is en Ikon erfpachter), anders dan als woonhuis te gebruiken.

De grondslag van deze vordering is, dat het perceel volgens de bij uitgifte in erfpacht in 1929 van een rechtsvoorganger van Ikon bedongen bijzondere bepaling moet worden ingericht en gebruikt als woonhuis en dat volgens artikel 9 sub a van de Algemene Bepalingen 1915 het de erfpachter niet geoorloofd is deze bestemming te veranderen zonder voorafgaande schriftelijke toestemming (het artikel spreekt over ‘vergunning’) van burgemeester en wethouders. Deze vordering is door de rechtbank toegewezen, maar door het Hof afgewezen.

In het principale cassatieberoep gaat het uitsluitend nog om het beroep op het gelijkheidsbeginsel dat door Ikon is ingeleid. De Hoge Raad oordeelt dat een overheidslichaam, bij het uitoefenen van zijn bevoegdheden uit een erfpachtsverhouding, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur (en derhalve ook het gelijkheidsbeginsel als een van die beginselen) in acht behoort te nemen.

Voor zover het cassatiemiddel betoogt dat het gelijkheidsbeginsel hier slechts aan de orde zou kunnen komen in het kader van de toepassing van een aan de overheid meer ruimte latende redelijkheidsmaatstaf en daarom hier een zwakkere werking dan in het bestuursrecht zou hebben, gaat het uit van een onjuiste rechtsopvatting.

In een geval als het onderhavige is er geen sprake van een rechtens relevante strijd met het gelijkheidsbeginsel op grond van de enkele omstandigheid dat de gemeente in een op zichzelf staand geval zonder voldoende grond ten gunste van een ander een uitzondering heeft gemaakt op haar vaste beleid, ook al zou die uitzondering niet zijn terug te voeren op een vergissing van de gemeente.

In dit verband verdient nog de opmerking dat in het geval dat een burger een beroep doet op het gelijkheidsbeginsel en dit beroep staaft met een opsomming van gevallen die naar zijn mening aan het zijne gelijk zijn en door het overheidslichaam anders zijn behandeld, het op de weg van het overheidslichaam ligt zich over een en ander uit te laten en een eventuele ongelijke behandeling te verklaren. De Hoge Raad verwerpt het beroep, vernietigt de arresten en verwijst de zaak terug naar het Hof ter verdere behandeling en beslissing.