ECLI:NL:HR:1986:AC9354 (Landbouwvliegers)

Landbouwvliegers HR 16-05-1986, NJ 1987, 251
ECLI:NL:HR:1986:AC9354, uitspraak niet beschikbaar op rechtspraak.nl

Door Austin Ellinor

Essentie

In het Landbouwvliegers arrest (ook wel bekend als Sproeivliegtuigen arrest) staat de vraag of lagere wetgeving mag worden getoetst aan algemene rechtsbeginselen centraal. Kan lagere wetgeving, in casu een algemeen verbindend voorschrift (avv), worden getoetst aan de algemene rechtsbeginselen? Uit dit arrest zal blijken dat dit wel degelijk mag.

Rechtsregel

Lagere regelgeving mogen aan de algemene rechtsbeginselen (ongeschreven recht) worden getoetst. Dit moet echter wel met terughoudendheid gebeuren, volgens onder andere art. 11 Wet AB.

Artikel 11 Wet AB luidt als volgt: “De regter moet volgens de wet regt spreken: hij mag in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid der wet beoordelen.”

Er is in dit arrest bepaald dat lagere wetgeving getoetst mag worden aan de algemene rechtsbeginselen, zolang dit maar gedaan wordt met enige terughoudendheid.

Inhoud arrest

De staatssecretaris van Landbouw en Visserij heeft op 30 mei 1984 een beschikking (tegenwoordig een ministeriële regeling) uitgebracht over het gebruik van landbouwvliegtuigen (sproeivliegtuigen). Dit deed de staatssecretaris op grond van het Besluit Luchtvaartuigtoepassingen Bestrijdingsmiddelen van 29 mei 1984 (krachtens de Bestrijdingsmiddelenwet 1962).

Deze beschikking/regeling hield onder meer in dat de minimale afstand tot gebieden waarop het gebruik van vliegtuigen voor het verspreiden van bestrijdingsmiddelen in de landbouw mocht worden ingezet, is verkleind tot 50 meter van kwetsbare plekken (denk aan scholen en ziekenhuizen). Gevolg van deze regeling is dat de omzet van sproeivliegtuigbedrijven zo’n 50 tot 70% zou gaan dalen.

Dit was dus absoluut niet gunstig voor de landbouwbedrijven. Het gevolg is dat de Nederlandse Staat door twee verenigingen van landbouwvliegers gedagvaard wordt. De verenigingen vorderen dat de regeling buiten werking wordt gesteld.

Deze vordering werd door de rechtbank toegewezen. Het hof was het eens met de beslissing van de rechtbank en bekrachtigde het vonnis.

Het hof oordeelt namelijk dat de regeling in strijd is met het algemene rechtsbeginsel van willekeur. Dit betekent dus dat volgens het hof het besluit en de beschikking, zijnde avv’s, aan algemene rechtsbeginselen konden worden getoetst. Dit was volgens het hof niet exclusief voor wetten in formele zin. Op grond van het algemene rechtsbeginsel van willekeur werd de regeling buiten werking gezet. De Nederlandse Staat ging hiertegen in cassatie bij de Hoge Raad.

De Nederlandse Staat stelde dat algemeen verbindende voorschriften niet aan algemene rechtsbeginselen mochten worden getoetst. De Hoge Raad was het hier echter niet mee eens, en sloot zich aan bij de rechtbank en het hof.

Zij oordeelden als volgt:
… geen rechtsregel eraan in de weg staat de rechter een (…) niet door de formele wetgever gegeven voorschrift onverbindend en in verband daarmee de vaststelling en uitvoering daarvan onrechtmatig kan oordelen op de grond dat sprake is van willekeur in dier voege dat het desbetreffende overheidsorgaan (…) in redelijkheid niet tot het desbetreffende voorschrift is kunnen komen.

De Hoge Raad oordeelt dus dat lagere wetgeving wel degelijk aan algemene rechtsbeginselen mag worden getoetst. De Hoge Raad voegde hier echter aan toe dat dit wel met enige terughoudendheid moet gebeuren. Hierbij noemde zij artikel 11 Wet AB – hierboven bij rechtsregel genoemd. Zo wordt ervoor gezorgd dat het huidige stelsel van de Trias Politica wel in stand blijft.

Tenslotte oordeelde de Hoge Raad dat er in casu helemaal geen sprake was van het algemene rechtsbeginsel van willekeur. De vonnissen van de rechtbank en het hof werden door de Hoge Raad vernietigd en de vordering van de verenigingen van landbouwvliegers werd afgewezen. De Nederlandse Staat werd in het gelijk gesteld.

De uitslag van dit arrest is niet zo belangrijk. Het gaat hier vooral om de rechtsregel. In dit arrest werd duidelijk dat lagere wetgeving mocht worden getoetst aan de algemene rechtsbeginselen.