Haarlemse doodslag-arrest, HR 07-05-1985, NJ 1985, 821
(ECLI:NL:HR:1985:AB9795)
Door Austin Ellinor
Essentie
Het arrest Haarlemse doodslag is een uitspraak van de Hoge Raad met betrekking tot het leerstuk van causaliteit. In dit arrest komt onder andere het criterium van redelijke toerekening aan de orde.
Rechtsregel
Om tot een veroordeling voor doodslag te komen, moet er sprake zijn van causaal verband tussen de gedraging van de verdachte en het overlijden van het slachtoffer. Het overlijden van het slachtoffer moet te wijten zijn aan de handelingen van de verdachte.
Bij opzettelijke delicten kan het overlijden van het slachtoffer in redelijkheid toe te rekenen zijn aan de gedragingen van de verdachte. Oftewel, op grond van de leer van redelijkheid kan worden gekeken of de gevolgen bij een opzettelijk delict te wijten zijn aan de gedragingen van de verdachte.
Inhoud arrest
Op 21 mei 1981 steekt de verdachte meerdere malen in het hoofd en het lichaam van het slachtoffer. Zeven dagen later, op 28 mei, overlijdt het slachtoffer. Uit een rapport van deskundigen blijkt dat het slachtoffer bij betere medische hulp misschien in leven had kunnen blijven.
De verdachte wordt veroordeeld voor doodslag (artikel 287 Sr). De verdachte verdedigt zich door te stellen dat de dood van het slachtoffer niet direct te wijten is aan zijn gedragingen. Nu blijkt dat het slachtoffer het had overleefd bij beter of anders ingrijpen van de artsen, stelt de verdachte dat de dood niet meer toe te rekenen is aan de gevolgen van de steekwonden. Er is dus onvoldoende causaal verband tussen de steekpartij en het overlijden van het slachtoffer, volgens de verdachte.
De verdachte wordt door de rechtbank en het hof veroordeeld voor doodslag. De verdachte gaat hiertegen in cassatie bij de Hoge Raad. De Hoge Raad is het echter eens met het hof en verwerpt het cassatieberoep.
De Hoge Raad oordeelt als volgt (r.o. 5.2.2. – 5.2.3.):
“Het hof heeft (…) terecht aangenomen, dat, zelfs indien de door de raadsman geopperde mogelijkheid zou hebben bestaan [dat het slachtoffer bij eerder of ander ingrijpen van de behandelende artsen zou zijn hersteld], zulks geenszins eraan in de weg staat dat de dood van het slachtoffer als het gevolg van het eerder handelen van de verdachte wordt toegerekend aan laatstgenoemde, wiens opzet (…) op die dood was gericht.”
“In het middel wordt eveneens uit het oog verloren dat het feit dat medische zorg (…) nodig was, te wijten was aan het wangedrag van de verdachte en dat het ontbreken of tekortschieten in die zorg door anderen –daargelaten hun verantwoordelijkheid daarvoor– de verdachte niet van zijn aansprakelijkheid voor het door hem misdrevene, waarmee de dood van het slachtoffer werd nagestreefd, ontheft en hij, als de dood intreedt, aan berechting, veroordeling en bestraffing wegens ‘doodslag’ (…) niet behoort te ontkomen.”
De Hoge Raad stelt dat de gedraging van de verdachte gericht was op de dood van het slachtoffer. Het neersteken van het slachtoffer was dus opzettelijk. Al was er sprake van medisch falen, dan nog kan de dood aan verdachte toegerekend worden. Zonder de gedragingen van verdachte was er immers helemaal geen medische hulp nodig geweest. De Hoge Raad verwerpt derhalve het cassatieberoep en veroordeelt de verdachte voor doodslag.