ECLI:NL:HR:1983:AW9439 (Het Smeerkuilenarrest (of Smeerputarrest))

Hoge Raad, 29 juni 1983, Het Smeerkuilenarrest (of Smeerputarrest)
(ECLI:NL:HR:1983:AW9439)

Essentie

Dit bekende fiscale standaardarrest gaat in op de vraag of een ontvangen schadevergoeding voor een ongeval op het werk belast kan zijn binnen de inkomstenbelasting als loon uit dienstbetrekking.

Rechtsregel

Als een werkgever een schadevergoeding moet betalen voor immateriële schade en (permanent) verlies aan arbeidskracht door een ongeval op het werk, dan moet deze vergoeding bij het slachtoffer – behoudens bijzondere omstandigheden – niet worden aangemerkt als loon uit dienstbetrekking. Deze vergoeding wegens de wettelijke aansprakelijkheid heeft namelijk niet voldoende causaal verband met de dienstbetrekking, waardoor zij niet als daaruit genoten moeten worden aangemerkt. Het is derhalve niet belast binnen de inkomstenbelasting, tenzij bijzondere omstandigheden bestaan (zoals bij afspraken hierover in de arbeidsovereenkomst).

Inhoud arrest

Feiten: In het Smeerkuilenarrest (of Smeerputarrest) heeft een werknemer tijdens zijn werkzaamheden ernstig schade geleden tijdens een ongeval op zijn werk. De werknemer is sinds 1949 in dienstbetrekking bij een autogarage. Op 24 april 1968 werkt hij in de smeerkuil van de werkplaats, maar wegens problemen met de lamp ontstaat een explosie. De in de smeerkuil aanwezige benzinedampen ontbranden door een vonk uit het kapotte verlichtingssysteem. Het gevolg is dat de werknemer ernstige brandwonden en verminkingen oploopt. Hij raakt permanent volledig arbeidsongeschikt. De werkgever is hiervoor wettelijk aansprakelijk  en de werknemer ontvangt hiervoor een vergoeding ongeveer zestigduizend euro voor immateriële schade en het (permanente) verlies aan arbeidsvermogen.

Geschil: De inspecteur vindt dat de vergoeding zozeer voortspruit uit de dienstbetrekking, dat hij het gehele bedrag wenst te belasten als loon uit dienstbetrekking. Belanghebbende stelt dat dit niet zo is en dat het bedrag onbelast dient te blijven in de inkomstenbelasting. In geschil is in hoeverre het bedrag belast is.

Oordeel: De vergoeding voor immateriële schade en verlies aan arbeidskracht is in deze casus onbelast, omdat de vergoeding volgens de Hoge Raad ‘niet zozeer’ verband houdt met de dienstbetrekking. Als een werkgever wettelijk aansprakelijk is om een schadevergoeding te betalen voor de geleden immateriële schade en (permanent) verlies aan arbeidskracht wegens een ongeval op de werkplek, dan moet deze vergoeding bij het slachtoffer niet worden aangemerkt als loon uit dienstbetrekking. Deze vergoeding heeft namelijk niet voldoende causaal verband met de dienstbetrekking, waardoor zij niet als daaruit genoten moeten worden aangemerkt. De schadevergoeding is derhalve niet belast binnen de inkomstenbelasting.

Er bestaan wel bijzondere omstandigheden volgens de Hoge Raad waarbij de vergoeding wel belast is als loon uit dienstbetrekking. Als voorbeeld noemt hij de situatie dat bepaalde afspraken bestaan in het arbeidscontract om bij dit soort ongevallen een vergoeding te betalen aan de werknemer. Dan acht de Hoge Raad wel voldoende causaal verband aanwezig en is een eventuele schadevergoeding belast binnen de inkomstenbelasting.