ECLI:NL:HR:1981:AC7388 (Containerdiefstal)

HR 17 november 1981, NJ 1983, 84 + 197 (Containerdiefstal)
(ECLI:NL:HR:1981:AC7388)

Door Jay Irfan

Essentie

De medepleegconstructie (art. 47 lid 1 sub 1 Sr) heeft als doel degenen die innig samenwerken bij de verwezenlijking van het misdrijf verantwoordelijk te houden voor het gehele feit. Bij medeplegen gaat het om twee of meer personen, die bewust en nauw samenwerken bij het vervullen van de bestanddelen van een delict. Tot die groep van daders kan ook de ‘man achter de schermen’ (intellectuele dader) behoren, hoewel de intellectuele dader niet fysiek aanwezig is bij het plegen van een strafbare feit. In het Containerdiefstal-arrest heeft de Hoge Raad bepaald, dat fysieke aanwezigheid niet vereist is om een persoon als medepleger te kunnen aanmerken.

Rechtsregel

De vraag die in dit arrest centraal stond, was: is de fysieke aanwezigheid bij het plegen van een misdrijf noodzakelijk voor de kwalificatie van deelneming bij het ten laste gelegde delict? Het hof oordeelde eerder “dat de samenwerking van verdachte met zijn mededaders zodanig volledig en nauw is geweest, dat bij verdachte van medeplegen dient te worden gesproken”. Het cassatiemiddel dat zich richtte tegen deze vaststelling, kon in de ogen van de Hoge Raad geen genade vinden.

De Hoge Raad oordeelde als volgt: “Tot dit oordeel is het hof op grond van de gebezigde bewijsmiddelen kunnen komen, waaraan niet kan afdoen dat de verdachte bij de ten laste gelegde wegneming lijfelijk aanwezig is geweest.”

Inhoud arrest

De verdachte koopt een trekker van het merk Daf, met de bedoeling containers weg te nemen. Later rijdt hij met een medeverdachte rond om containers uit te zoeken die makkelijk te stelen zijn. Hij noteert de nummers van de containers en neemt deze nummers thuis over op de vrachtbrieven, om zo door eventuele politiecontroles te komen. Daarna stelt de verdachte de trekker ter beschikking van medeverdachte. Medeverdachte steelt de containers zonder dat verdachte daarbij fysiek aanwezig is.

Het ging om de diefstal van:

  • een oplegger met container met bougies en auto-onderdelen, in de nacht van 14 op 15 mei 1980;
  • een oplegger met container met auto-onderdelen, in de nacht van 26 op 27 augustus 1980;
  • een oplegger met container met dozen kalkoenvlees, in de nacht van 4 op 5 juli 1980 en
  • brandstof van Shell, in de periode 1972-1974.

Verdachte werd in hoger beroep door het hof veroordeeld tot 4 jaar gevangenisstraf voor diefstal in vereniging (art. 311 lid 1 sub 4 Sr). Het hof merkte verdachte ook aan als medepleger van de containerdiefstallen, waarbij hij dus zelf niet fysiek aanwezig was. Het cassatiemiddel van Gerard Spong, advocaat van verdachte, richtte zich hiertegen, maar werd verworpen.

De Hoge Raad heeft hier beslist, dat van medeplegen óók gesproken kan worden in een geval waarin de verdachte niet fysiek aanwezig is geweest op de plaats van het delict. Een volledige, bewuste en nauwe samenwerking is voldoende.

De Hoge Raad overwoog het volgende: “Dat de samenwerking van verdachte met zijn mededaders zodanig volledig en nauw is geweest dat bij verdachte van medeplegen dient te worden gesproken. Hiermede heeft het Hof kennelijk tot uitdrukking willen brengen dat de verdachte heeft gehandeld ‘tezamen en in vereniging met anderen’, zoals is bewezen verklaard. Tot dit oordeel is het Hof op grond van de gebezigde bewijsmiddelen kunnen komen, waaraan niet kan afdoen dat de bewijsmiddelen niets behelzen waaruit kan volgen dat de verdachte bij de ten laste gelegde wegneming lijfelijk aanwezig is geweest. Het middel treft mitsdien geen doel.”