HR 03 februari 1978, Roovers/De Toekomst
(ECLI:NL:HR:1978:AE1064)
Door Amnart Horstink, student Recht aan de Hogeschool Inholland
Essentie
Mevrouw Roovers is na een auto-ongeluk voor 45 à 55 procent arbeidsongeschikt verklaard en biedt aan om haar werkzaamheden voor vijftig procent te blijven uitoefenen bij haar werkgever, De Toekomst. De werkgever maakt geen gebruik van dit aanbod en mevrouw Roovers heeft sindsdien geen werkzaamheden meer verricht voor De Toekomst. De rechtbank oordeelt dat mevrouw Roovers geen aanspraak kan maken op loon omdat zij niet bereid is de gehele bedongen arbeid te verrichten. De Hoge Raad komt tot een andere conclusie en bepaalt dat een gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer recht heeft op een passend deel van het loon als hij bereid is om de bedongen arbeid voort te zetten voor het deel waartoe hij nog in staat is en als de werkgever kan worden gevergd om van de aangeboden arbeid tegen betaling van loon gebruik te maken.
Rechtsregel
Een gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer heeft recht op een passend deel van het loon als hij bereid is om de bedongen arbeid voort te zetten voor het deel waartoe hij nog in staat is. De werkgever is echter alleen verplicht om van de aangeboden arbeid gebruik te maken als dat redelijkerwijs van hem kan worden gevergd. Dit hangt af van de omstandigheden van het geval, waaronder de inhoud van het aanbod, de aard van de arbeid en de organisatie van het bedrijf.
Inhoud arrest
Het Roovers/De Toekomst-arrest gaat over de situatie waarin een gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer aanspraak maakt op een passend gedeelte van zijn loon. Mevrouw Roovers werkte bij De Toekomst toen ze na een auto-ongeluk voor 45 à 55 procent arbeidsongeschikt werd verklaard. Ze bood aan om haar werkzaamheden voor vijftig procent te blijven uitvoeren, maar de werkgever maakte hier geen gebruik van omdat hij vond dat er geen sprake was van bereidheid tot het verrichten van de bedongen arbeid.
De rechtbank ging mee in de argumentatie van de werkgever en oordeelde dat er in dit geval niet gesproken kon worden van bereidheid om de bedongen arbeid te verrichten. De Hoge Raad was het hier echter niet mee eens en stelde dat een werknemer die gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, maar bereid is om de bedongen arbeid voor het gedeelte waartoe hij nog in staat is te verrichten, recht heeft op een passend gedeelte van het loon. Dit geldt echter alleen als de werkgever kan worden verplicht om van de aldus aangeboden arbeid tegen betaling van loon gebruik te maken. Of dit van de werkgever kan worden gevergd, hangt af van verschillende omstandigheden, zoals de inhoud van het aanbod, de aard van de arbeid en de organisatie van het bedrijf.
De Hoge Raad stelt dus dat de opvatting van de rechtbank in haar algemeenheid onjuist is. Een werknemer die gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, heeft recht op een passend gedeelte van het loon als hij bereid is om de bedongen arbeid voor het gedeelte waartoe hij nog in staat is te verrichten en als van de werkgever kan worden verlangd dat hij hier gebruik van maakt. Dit zorgt voor een betere bescherming van de rechten van gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en voorkomt dat zij onevenredig zwaar worden benadeeld.