Braak bij binnentreden, 12 december 1978
(ECLI:NL:HR:1978:AC2751)
Door Marsha Simon
Essentie
Dit arrest staat in het teken van de beginselen van een goede procesorde, waarbij de subsidiariteits- en proportionaliteitseis ook een rol speelt. Een opsporingsambtenaar treedt een woning binnen door middel van het indrukken van een ruit. Onder andere rijst de vraag of het bewijs hierdoor niet onrechtmatig verkregen is.
Rechtsregel
Een opsporingsambtenaar is, ook indien hij in een bij wet bepaald geval en voorzien van een bijzondere of algemene last van een door de wet aangewezen macht bevoegd is om tegen de wil van de bewoner een woning binnen te treden en bij de uitoefening van die bevoegdheid de vormen in acht neemt door de wet daaraan verbonden, niet onder alle omstandigheden gerechtigd zich de toegang tot die woning te verschaffen door middel van braak.
Bij de beantwoording van de vraag of een opsporingsambtenaar als evenbedoeld een ruit opzettelijk mag vernielen, moet rekening worden gehouden met de beginselen van een goede procesorde, welke onder meer meebrengen dat indien het belang van het onderzoek een inbreuk op het recht van huisvrede noodzakelijk maakt, de opsporingsambtenaar gehouden is er zorg voor te dragen dat die inbreuk niet groter is dan wordt gerechtvaardigd door de omstandigheden.
Ambtenaren die een woning binnen willen treden met inachtneming van de daarvoor voorgeschreven vormen, moeten ook rekening houden met het proportionaliteitsbeginsel: de inbreuk mag niet groter zijn dan door de omstandigheden wordt gevorderd. De bedoelde ambtenaar moet zo mogelijk aan de bewoners de gelegenheid geven hem vrijwillig in de woning toe te laten.
Daarbij verdient ook het subsidiariteitsbeginsel de aandacht: alvorens dwang te gebruiken, dient men de gelegenheid tot vrijwillige medewerking te verlenen, zoals ook het geval is bij inbeslagneming, waaraan een uitnodiging tot vrijwillige afgifte vooraf dient te gaan, terwijl bij een huiszoeking de betrokkenen eveneens in de gelegenheid moeten worden gesteld tot vrijwillige medewerking.
Inhoud arrest
Eén van de piratenzenders die regelmatig vanuit Den Haag uitzond, was radio ‘Music Center’. Via deze zender werd op woensdag-, vrijdag- en zondagavond een omroep-muziekprogramma uitgezonden van lichte populaire muziek gepresenteerd door enkele elkaar achter de microfoon aflossende disc-jockeys. In verband met deze piraterij is er door het Korps Rijkspolitie te ’s-Gravenhage een onderzoek ingesteld. Voor dit onderzoek werd gebruik gemaakt van een handgedragen ontvang- en relatieve veldstrektemeetapparatuur.
Opsporingsambtenaar Roth verklaart dat hij in de avond van 25 april 1976 in een dienstauto van de PTT via het in deze auto aanwezige radio-ontvangtoestel op een frequentie van 95,5 MHz, dat op een golflengte van circa 3 meter is, de clandestiene zender radio ‘Music Center’ beluisterde. De door hem op deze zender radio ‘Music Center’ genomen relatieve veldsterktemetingen toonden aan dat dit clandestiene omroepstation zich in of in de onmiddellijke omgeving moest bevinden van waar Roth zich ter plekke bevond.
Vergezeld van diverse ambtenaren van gemeentepolitie ’s-Gravenhage is Roth naar de betreffende locatie gereden. De zender ‘Music Center’ bleek zijn omroep-muziekprogramma nog niet te hebben beëindigd. Aan de voorzijde van het op de begane grond gelegen perceel Reinwardtstraat 30 straalde uit alle ramen licht naar buiten. Ook was duidelijk te zien dat zich in deze woning vele mensen bevonden. Via een perceel in de omgeving is Roth, met toestemming van de hoofdbewoonster van dat perceel, samen met enkele andere agenten door de achter het huizenblok Reinwardtstraat gelegen tuinen gelopen.
Roth is toen via een betonnen tuinafscheiding de tuin van het perceel Reinwardtstraat 30 ingeklommen. Daar aangekomen werd door Roth waargenomen dat de studioruimte van de zender radio ‘Music Center’ zich hier wel moest bevinden. Daarop volgend heeft hij met zijn rechterschouder een van de ruiten van de tuindeuren ingedrukt en is door het ontstane gat de daar achter gelegen ruimte binnengestapt.
De Hoge Raad komt tot het oordeel dat opsporingsambtenaar Roth heeft gehandeld in strijd met de beginselen van een goede procesorde, waarbij hij de grenzen van hetgeen voor een rechtmatige inbreuk op requirantes recht op huisvrede noodzakelijk was, heeft overschreden hetgeen meebrengt dat het ambtsedig proces-verbaal, eveneens opgemaakt door Roth, in zoverre niet zou mogen meewerken tot het bewijs. Een opsporingsambtenaar is niet onder alle omstandigheden gerechtigd zich de toegang tot die woning te verschaffen door middel van braak.
Het betreden arrest wordt vernietigd. De Hoge Raad verwijst de zaak naar het Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.