Onverlichte Brommer-arrest, HR 01-05-1973, NJ 1973, 399
(ECLI:NL:HR:1973:AB3410)
Door Austin Ellinor
Essentie
Het arrest Onverlichte Brommer gaat over het leerstuk van schuld in het strafrecht. In casu draait het om de vraag of er sprake is van schuld in de zin van art. 6 WVW 1994. De Hoge Raad beantwoordde de vraag in hoeverre de verkeersfout van de bromfietser (zonder behoorlijke verlichting rijden) invloed heeft op de strafbaarheid van de verdachte (die te hard heeft gereden).
Artikel 6 WVW: “Het is een ieder die aan het verkeer deelneemt verboden zich zodanig te gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval plaatsvindt waardoor een ander wordt gedood of waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht of zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden ontstaat.”
Rechtsregel
Een automobilist wordt geacht rekening te houden met fietsers of bromfietsers zonder behoorlijk achterlicht. Het kan de automobilist verweten worden dat hij hier geen rekening mee heeft gehouden indien hij dit nalaat en een ongeluk met letsel als gevolg veroorzaakt.
Inhoud arrest
Een automobilist (verdachte) rijdt, in het donker, met dimlicht op een openbare weg buiten de bebouwde kom. Deze openbare weg is niet verlicht en heeft tevens geen aparte rijbaan voor (brom)fietsers. De automobilist rijdt zo’n 100 km per uur. Plotseling ziet hij een bromfiets met bijrijder voor zich, die dezelfde kant op rijdt. De automobilist kan echter niet op tijd uitwijken en rijdt in op de achterzijde van de bromfiets. Bij de botsing is de passagier op slag dood, de bestuurder raakt zwaar gewond.
De automobilist wordt door de rechtbank vrijgesproken. Het hof veroordeelt hem echter op grond van artikel 6 WVW 1994. De verdachte gaat in cassatie tegen deze uitspraak.
De Hoge Raad oordeelde als volgt:
“dat (…) aldus (…) wordt miskend dat, naar de ervaring leert, er een niet te verwaarlozen kans bestaat dat op wegen, waarvan de rijbaan ook bestemd is voor langzaam verkeer, ten tijde dat lichten moeten worden gevoerd zich fietsers of bromfietsers voortbewegen die niet zijn voorzien van een behoorlijk lichtgevend achterlicht, hetgeen medebrengt dat bestuurders van auto’s onder voormelde omstandigheden er op bedacht behoren te zijn dat zich op de door hen gevolgde rijbaan fietsers of bromfietsers kunnen bevinden die, door welke oorzaak dan ook, niet zijn voorzien van een behoorlijke achterverlichting; dat het middel derhalve faalt;”
De Hoge Raad stelt dat verdachte had moeten weten dat er een kans bestaat dat er op wegen bestemd voor langzaam verkeer (brom)fietsers bevinden die niet voorzien zijn van behoorlijke verlichting. Dit betekent dat automobilisten altijd voor zulke gevallen op de hoede moeten zijn. Het kan de verdachte worden verweten dat hij, ondanks deze algemene ervaringsregels, hier geen rekening mee heeft gehouden. Derhalve verwerpt de Hoge Raad het cassatieberoep.