HR 1 februari 1972, NJ 1974, 450 (Meer en Vaart)
(ECLI:NL:HR:1972:AB3369)
Door Jay Irfan
Essentie
Dit arrest gaat over de motivering van een strafrechtelijk vonnis of arrest. Een rechter is verplicht om zijn uitspraak te motiveren. In deze zaak had de feitenrechter het nagelaten de bewezenverklaring van het ten laste gelegde te motiveren. De bewezenverklaring was met onvoldoende redenen omkleed.
Rechtsregel
Er wordt verweer gevoerd dat niet alleen van feitelijke aard is, maar ook een rechtsvraag aan de orde stelt. Als de rechter het beantwoorden van deze rechtsvraag nalaat, ontstaat er een gat in de bewijsvoering. Dit wordt het Meer en Vaart-verweer genoemd.
Inhoud arrest
In Amsterdam-Osdorp komen op 15 mei 1970 twee auto’s met elkaar in botsing op de weg Meer en Vaart. De weg bestaat uit gescheiden rijbanen met een tussenliggende berm. De verdachte komt aanrijden vanuit de richting Ookmeerweg. Eenmaal aangekomen bij de kruising laat de verdachte het na om voorrang te verlenen aan het verkeer dat nadert van rechts. Dit is ook hetgeen hem ten laste wordt gelegd.
De verdachte verweert zich door te zeggen dat hij bezig was zijn auto op de middenberm bij de kruisende weg tot stilstand te brengen. Op die manier kon hij het verkeer van rechts vrije doorgang verlenen. Echter, de bestuurder van de andere auto neemt de bocht naar links te kort waardoor hij met zijn auto buiten het kruisingsvlak met de verdachte in botsing komt.
De rechtbank legt een geldboete op voor het overtreden van art. 41 RVV 1966. De verdachte stelt een beroep in cassatie in bij de Hoge Raad. Het cassatiemiddel luidt als volgt: “dat uit de bewijsmiddelen niet kan worden afgeleid dat requirant de doorgang voor de voor hem van rechts komende auto niet zou hebben vrijgelaten.”
Het middel slaagt. De Hoge Raad geeft aan dat de feitenrechter ‘een met de inhoud van de bewijsmiddelen niet strijdig verweer in het midden had gelaten, zodat een met de bewezenverklaring onverenigbare mogelijkheid is opengebleven’.