ECLI:NL:HR:1971:AB5384 (Oosthuizense spoorwegovergang)

Oosthuizense spoorwegovergang, 24 april 1971
(ECLI:NL:HR:1971:AB5384)

Door Austin Ellinor

Essentie
Het arrest Oosthuizense Spoorwegovergang gaat over de strafrechtelijke principes ‘schuld en causaliteit’ bij een ongeval in het verkeer. In casu is er sprake van lichamelijk letsel mede ontstaan door het gedrag van het slachtoffer na de botsing. De zaak draait om de vraag of het letsel aangemerkt kan worden als een gevolg van de botsing.

Rechtsregel
Er is sprake van een causaal verband, omdat hetgeen volgde op de botsing en naar algemene ervaringsregels redelijkerwijs was te voorzien.

Inhoud arrest
Een automobilist stond te wachten voor een sluitende spoorwegovergang, toen deze door een onoplettende bestuurder van achter werd aangereden. Door de botsing werd de automobilist op het spoor geduwd. De bestuurder raakte erg in paniek en dat had invloed op zijn handelen. De automobilist, het slachtoffer, was weliswaar snel uit de auto maar besloot toen om langs de voorzijde van de auto heen te lopen, om vervolgens zijn vrouw en dochter uit de auto te helpen. Hierbij is hij door de trein geraakt met zwaar lichamelijk letsel tot gevolg. Door dit zware lichamelijke letsel heeft hij zijn beroep als slager tijdelijk niet uit kunnen voeren.

Verdachte wordt vervolgd omdat hem “grove onachtzaamheid, onvoorzichtigheid en onoplettendheid en mitsdien grove schuld”, aan de botsing en de gevolgen daarvan, werd verweten. Verdachte stelt echter dat het letsel eigen schuld is van het slachtoffer. Het slachtoffer had namelijk ook anders kunnen handelen, door bijvoorbeeld in de auto te blijven zitten of door achteruit te rijden.

De rechtsvraag luidt of er voldoende sprake is van causaal verband tussen de aanrijding en het gevolg en of de gedragingen van het slachtoffer hier invloed op heeft.

Het Hof veroordeelt de verdachte. Het cassatieberoep wordt tevens verworpen. De Hoge Raad oordeelde als volgt:

“dat – indien al zou kunnen worden aangenomen dat W.J. van Es voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn auto tijdig van de spoorbaan te rijden – in de reeks van gebeurtenissen volgend op de in de bewezenverklaring bedoelde botsing of aanrijding, waardoor, zoals uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid, de auto van W.J. van Es, waarin hij zich met vrouw en kind bevond, naar voren werd gedrukt en gedeeltelijk op de spoorbaan terechtkwam terwijl een trein op korte afstand naderde, de in de stelling vermelde gedragingen van meergenoemde van Es – welke, naar uit de bewijsmiddelen kan volgen, er mede toe hebben geleid dat deze door de trein werd geraakt en dientengevolge het in de bewezenverklaring omschreven letsel heeft bekomen – naar algemene ervaringsregels zijn te rekenen tot hetgeen als gevolg van een botsing of aanrijding, waardoor iemand in de schrikwekkende positie wordt gebracht als even omschreven, en dan ook als gevolg van req.s bovenomschreven hoogst onachtzame, onvoorzichtige, onoplettende wijze van rijden, redelijkerwijze is te voorzien;”

Volgens de Hoge Raad is er dus sprake van een causaal verband tussen de gedraging (aanrijding) en het gevolg (letsel), omdat het gevolg van de botsing naar algemene ervaringsregels redelijkerwijs was te voorzien. Ook al had het slachtoffer achteraf gezien niet adequaat gehandeld, verdachte had moeten weten dat naar aanleiding van zijn gedraging dit gevolg had kunnen intreden. De eigen schuld van het slachtoffer staat hier dus niet in de weg.