ECLI:NL:HR:1962:129 (Tilkema’s duim)

Hoge Raad, 8 juni 1962, verzwijging veroordelingen vermogensmisdrijven door verzekerde bij aangaan verzekeringsovereenkomst
(ECLI:NL:HR:1962:129)

Essentie

In dit arrest wordt duidelijk wanneer sprake is van opzettelijk misleiden aan de zijde van de verzekeringnemer.

Rechtsregel

Er is sprake van opzettelijk misleiden in het geval de verzekeringsnemer moet hebben begrepen dat de verzekeraar bij kennis van de verzwegen omstandigheden de verzekering ook daadwerkelijk niet of niet met dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten. Aan artikel 7:941 lid 5 BW ligt ten grondslag dat het gegeven dat de verzekeraar niet alleen bij het sluiten, maar ook bij de uitvoerig van een verzekeringsovereenkomst sterk afhankelijk is van de betrouwbaarheid van de verzekerde en de verzekeringsovereenkomst daarmede een bijzonder vertrouwenskarakter heeft. Tevens oordeelt de Hoge Raad dat van de omstandigheden waarop artikel 251 K (oud) betrekking heeft niet zijn uitgezonderd die omstandigheden welke op de betrouwbaarheid van de verzekerde een zodanig licht werpen dat, indien de verzekeraar deze had gekend, hij de verzekering niet of niet onder dezelfde voorwaarden zou hebben gesloten.

Hedendaags geldt er voor de verzekeringsnemer geen spontane mededelingsplicht voor feiten omtrent zijn strafrechtelijk verleden of dat strafrechtelijk verleden van derden. De verzekeraar moet hier uitdrukkelijk naar vragen in niet voor misverstand vatbare termen ex artikel 7:928 lid 5 BW.

Inhoud arrest

Tilkema heeft op 24 mei 1957 bij verzekeringsmaatschappij de Bataafsche Verzekeringmaatschappij NV blijkens een door hem ondertekend aanvraagformulier een ongevallenverzekering aangevraagd. Deze verzekering is door de verzekeringsmaatschappij geaccepteerd waarna de polis op 27 mei 1957 is opgemaakt voor de periode van 27 mei 1957 tot 27 mei 1962 tegen een premie van ƒ 26,50 per kwartaal. Pas na ruim twee jaar is de verzekeringsmaatschappij erachter gekomen dat Tilkema zich bij herhaling aan ernstige (vermogens)misdrijven heeft schuldig gemaakt en ter zake daarvan meermalen is veroordeeld vóór het tijdvak dat de ongevallenverzekering is afgesloten. Tilkema heeft dit strafrechtelijk verleden niet gemeld bij het aangaan van de verzekering en heeft een ontkennend antwoord gegeven op de vraag ‘Hebt U nog iets mede te delen, dat op de verzekering en/of premieberekening van invloed is?’ De verzekeringsmaatschappij voert dan ook aan dat de verzekering absoluut niet zou zijn gesloten indien de misdadige gezindheid haar bekend zou zijn geweest. De onderhavige ongevallenverzekering is volgens de verzekeraar dus vanaf 27 mei 1957 nietig en er zal dan ook niet tot uitkering van de schade die is geleden doordat Tilkema zijn duim heeft afgehakt, overgegaan worden.

De rechtbank aanvaart dat de verzekeringsmaatschappij de overeenkomst niet, of niet onder dezelfde voorwaarden, zou hebben nagegaan, indien zij van voormelde omstandigheden kennis had gedragen. Tilkema voert aan dat van niemand kan worden verlangd dat hij derden ongevraagd inlichtingen verschaft omtrent hem opgelegde straffen. Dit punt doet voor de toepassing van artikel 251 K niet ter zake volgens de rechtbank, omdat nu vaststaat dat Tilkema vorenbedoelde veroordelingen kende en dat wetenschap daarvan voor de verzekeringsmaatschappij van belang was. Ook het hof volgt de rechtbank.

De Hoge Raad benadrukt dat een verzekeringsmaatschappij moet kunnen beschikken over de gegevens die hem in staat stellen de voor hem aan de verzekering verbonden kansen zo goed mogelijk te beoordelen. Die kansen worden niet louter bepaald door het risico van het voorvallen van de onzekere gebeurtenis en haar gevolgen, waarvan de contractuele verplichtingen van den verzekeraar afhankelijk zijn gesteld, doch mede door de betrouwbaarheid van de verzekerde.