ECLI:NL:HR:1932:BG9439 (Vrees-arrest)

HR 8 februari 1932, NJ 138345
(ECLI:NL:HR:1932:BG9439)

Door Jay Irfan

Essentie

Betrokkene heeft zijn buurman mishandeld omdat hij dreigend naar hem kwam toegelopen. De buurman had voorwerpen in zijn hand die eventueel als wapen zouden kunnen worden gebruikt. Omdat beiden al niet goed met elkaar konden opschieten, ging betrokkene er meteen van uit dat de buurman hem iets aan wilde doen. Zonder de situatie af te wachten sloeg betrokkene zijn buurman op het hoofd met een bijl. Ter terechtzitting betoogde betrokkene dat hij vreesde voor een aanval van zijn buurman en daarom uithaalde met de bijl die hij op dat moment in zijn hand had. Betrokkene deed een beroep op noodweer, maar dit beroep werd zowel in eerste aanleg alsmede in hoger beroep en in cassatie verworpen.

Rechtsregel

Enkel de vrees voor een aanranding door iemand die een dreigende houding aanneemt, ook al is deze vrees denkbeeldig aangezien een dreigende houding slechts bij een dreiging kan blijven, is onvoldoende om te spreken van een ‘ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding’ in de zin van art. 41 Sr. Het zelf alvast overgaan tot een aanval en daarbij het plegen van een strafbaar feit strekt niet tot rechtvaardiging van die aanval. Een inkomende dreiging afweren door zelf aan te vallen valt niet onder de strekking van noodweer.

Inhoud arrest

Op 7 december 1930 heeft betrokkene zijn buurman Johannes van Sikkelerus mishandeld, door hem opzettelijk en gewelddadig met een bijltje te slaan dat betrokkene in zijn handen had. De buurman werd pijnlijk getroffen en bloedig verwond. Bij de politierechter verklaarde betrokkene het volgende: “Ik had dat bijltje bij mij, om het hek van het erf, waarop ik mij bevond en dat, naar ik vermoedde door Van Sikkelerus was gesloten om mij het weggaan te beletten, te openen. Toen ik mij in de richting van het hek begaf, zag ik Van Sikkelerus op mij afkomen, terwijl hij in de eene hand een moker en in de andere hand een stuk ijzer had. Van Sikkelerus nam tegen mij een dreigende houding aan, waarop ik, bevreesd dat Van Sikkelerus mij zou aanvallen, zelf tot den aanval ben overgegaan; daar het hek was afgesloten, was ik bang, wanneer Van Sikkelerus mij aanviel, niet te kunnen ontvluchten.”

De politierechter ging hier niet in mee en overwoog: “gaande het door verdachte gevoerde verweer, waarin hij zich op noodweer beroept, niet op, daar, het een dreigende aanval afweren door zelf tot den aanval over te gaan, niet oplevert noodweer.” Dus een dreiging afweren door zelf in de aanval te gaan levert geen geslaagd beroep op noodweer op.

De uitspraak werd bekrachtigd in hoger beroep en in cassatie.