ECLI:NL:HR:1919:AG1776 (Lindenbaum/Cohen)

Lindenbaum/Cohen, HR 31-01-1919, NJ 1919, 418
(ECLI:NL:HR:1919:AG1776)

Door Austin Ellinor

Essentie

Het arrest Lindenbaum/Cohen gaat over de vraag of er sprake is van een onrechtmatige daad. De jurisprudentie die werd gevormd in dit arrest is uiteindelijk gecodificeerd in artikel 6:162 BW.

Rechtsregel

Dit arrest was erg belangrijk voor het begrip onrechtmatige daad. Na dit arrest werden voortaan ook handelingen die in strijd zijn met de zorgvuldigheid die in het maatschappelijk verkeer wordt betaamt, als onrechtmatig aangeduid.

Inhoud arrest

Lindenbaum en Cohen hadden beiden een drukkerij in Amsterdam. Cohen had een werknemer van Lindenbaum omgekocht. Zo kon Cohen er bijvoorbeeld achter komen welke bedragen Lindenbaum vroeg in zijn offertes. Cohen ging vervolgens onder dit bedrag zitten om meer opdrachten binnen te halen. Lindenbaum kwam hier uiteindelijk achter en eiste vervolgens schadevergoeding van Cohen op grond van een onrechtmatige daad.

De rechtbank wijst de vordering van Lindenbaum toe. Het hof wijst de vordering echter af en verklaart Lindenbaum niet-ontvankelijk.  Het hof stelt dat Cohen niet in strijd met de wet handelde en dit geen onrechtmatige daad kan opleveren. Toentertijd was het inderdaad zo dat er alleen sprake was van onrechtmatige daad indien iemand handelde in strijd met een rechtsplicht.

De Hoge Raad oordeelde echter als volgt:
dat onder onrechtmatige daad is te verstaan een handelen of nalaten, dat óf inbreuk maakt op eens anders recht, óf in strijd is met des daders rechtsplicht óf indruischt, hetzij tegen de goede zeden, hetzij tegen de zorgvuldigheid, welke in het maatschappelijke verkeer betaamt ten aanzien van eens anders persoon of goed, terwijl hij door wiens schuld ten gevolge dier daad aan een ander schade wordt toegebracht, tot vergoeding daarvan is verplicht

De Hoge Raad introduceerde hier dus het begrip onrechtmatige daad zoals wij het nu kennen.