Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch, 18 februari 2021, Ontslag op staande voet wegens het wegnemen van koekjes en agressief gedrag
(ECLI:NL:GHSHE:2021:486)
Essentie
Deze uitspraak is het vervolg van de beschikkingen van 7 oktober 2019 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Bergen op Zoom.
Op 2 mei 2019 wordt een werknemer van een verpakkingsbedrijf door de directeur operations en een HR-medewerker aangesproken op de verdwijning van een pak koekjes, dat op de kantinetafel lag. Later die dag schuift ook de statutair directeur aan voor een tweede gesprek met de werknemer. De werknemer loopt van tafel en pakt onderweg een schaar mee. Omdat de statutair directeur en de directeur operations dit als dreigend ervaren, vragen zij hem de schaar af te geven, waar de werknemer gehoor aan geeft. Het gesprek wordt voortgezet en eindigt met het ontslag op staande voet van de werknemer. In de ontslagbrief van 3 mei 2019 wordt het volgende als reden voor het ontslag genoemd: het zich wederrechtelijk toe-eigenen van een pak koekjes, het geven van onjuiste verklaringen hierover en het agressieve gedrag, waardoor het vertrouwen onherstelbaar beschadigd is.
De kantonrechter heeft in deze zaak een terecht ontslag op staande voet gezien. In hoger beroep heeft de werknemer verzocht de beschikking van de kantonrechter te vernietigen, de vorderingen in eerste aanleg (zijnde loondoorbetaling, billijke vergoeding en transitievergoeding) alsnog toe te wijzen en het ontslag op staande voet te vernietigen. De werknemer stelt ter ondersteuning hiervan dat de dreiging niet als grond voor het ontslag op staande voet is aangevoerd, het pak koekjes aan niemand toe behoorde en dat de kantonrechter ten onrechte aan zijn lange staat van dienst is voorbijgegaan. Tijdens de zitting licht de werknemer toe dat het pak koekjes een relatiegeschenk was en dat hij zich na het tweede gesprek geïntimideerd voelde door het driekoppige panel. De schaar had hij uit gewoonte meegepakt.
Rechtsregel
Centraal in deze zaak staat het ontslag op staande voet na een bagatel-delict. Artikel 7:677 lid 1 BW omvat de voorwaarden voor het ontslag op staande voet: een dringende reden en de onverwijlde mededeling daarvan aan de werknemer. Artikel 7:678 lid 1 BW beschouwt als dringende reden zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer dat het van de werkgever in redelijkheid niet gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Lid 2 noemt een aantal dringende redenen, waaronder diefstal (sub d).
Echter, bij de beoordeling van de dringende reden moeten alle omstandigheden van het geval worden meegewogen. Gezichtspunten in deze holistische weging zijn de aard en ernst van de gedraging, de aard van de functie, de lengte van het dienstverband en de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, waaronder de gevolgen van het ontslag (zie het Schoenmaker-arrest, ECLI:NL:HR:1999:ZC2849). De dringende reden moet objectief zijn. Het moet dus voor de medewerker duidelijk zijn dat het gedrag niet getolereerd wordt.
Wanneer de dringende reden wordt gevormd door een bagatel-delict, verweert de werknemer zich vaak met de geringe waarde van het product. Doorslaggevend in dit soort zaken is het beleid dat de werkgever wel of niet heeft gevoerd. Zo werd het ontslag op staande voet wegens het openen en opsmeren van een Nivea-tester, die klanten gratis bij besteding van tien euro kregen, terecht geacht. De werkgever had in dit geval diefstal (ook bij een product van geringe waarde) opgenomen in de gedragsregels en stevig beleid en een campagne ingezet tegen dit gedrag (zie de Kruidvat-uitspraak, ECLI:NL:RBROT:2017:10275).
Inhoud arrest
Het hof oordeelde dat de werknemer ervan uit mocht gaan dat de koekjes beschikbaar waren nu er vaker per week pakken koeken lagen, die voor iedereen toegankelijk waren. Daardoor zou het zelfs als de werknemer de koekjes zou hebben weggenomen om mee naar huis te nemen, geen dringende reden opleveren. Daarnaast is niet gebleken dat de werkgever voldoende heldere regels heeft opgesteld rond de consumptie van de koekjes in de kantine.
Verder acht het hof het aannemelijk dat de werknemer zich geïntimideerd voelde door het gesprek (in het bijzijn van de directeur) en dat hij de schaar uit routine meepakte. Dat de werknemer in woede uitbarstte bij de mededeling van het ontslag, acht het hof evenmin een dringende reden voor ontslag op staande voet. De werknemer heeft immers een lange staat van dienst (19 jaar) en had al eerder die dag aangegeven naar huis te willen gaan.
Het hof concludeert dat het ontslag op staande voet onterecht is en dat de werknemer niet ernstig verwijtbaar gehandeld heeft. Derhalve heeft de werknemer recht op de transitievergoeding uit artikel 7:673 BW. Ook ziet het hof ruimte voor een billijke vergoeding op grond van artikel 7:681 BW. Bij de berekening van de hoogte van deze vergoeding kan rekening gehouden worden met de gevolgen van het ontslag voor de werknemer en zijn inkomen indien de opzegging vernietigd zou zijn (zie het arrest New Hairstyle, ECLI:NL:HR:2017:1187). Het hof gaat er, op grond van de voorgeschiedenis, van uit dat het dienstverband op korte termijn ontbonden zou zijn conform de e-grond en/of g-grond.
Het hof vernietigt de beschikkingen en veroordeelt de werkgever tot betaling van de transitievergoeding en een billijke vergoeding ter hoogte van 3.500, euro aan de werknemer.