ECLI:NL:GHSHE:2021:3054 (Transitievergoeding na opzeggen slapend dienstverband)

Gerechtshof s’-Hertogenbosch, 7 oktober 2021, Hoe bereken je de transitievergoeding bij het opzeggen van een slapend dienstverband?
(ECLI:NL:GHSHE:2021:3054)

Essentie

De werknemer is sinds 1989 werkzaam als productiemedewerker. Vanaf 11 mei 2014 raakt hij arbeidsongeschikt als gevolg van een motorongeval. Twee jaar later ontvangt hij een WIA-uitkering en vangt het slapende dienstverband van de werknemer aan. In 2019 doet de werknemer een ‘Xella-voorstel’ aan de werkgever. Beiden worden het echter niet eens over de te betalen vergoeding aan werknemer.

De werkgever bewandelt vervolgens de route bij het UWV en de arbeidsovereenkomst eindigt per 1 augustus 2020. Een maand later heeft de werkgever de transitievergoeding betaald met als uitgangsdatum voor de berekening het moment waarop de wachttijd voor de WIA verstreek. De vraag die aan het hof wordt voorgelegd is of dit juist is of dat uitgegaan dient te worden van de datum van het einde van de arbeidsovereenkomst (1 augustus 2020). Tussen beide datums ligt een verschil van 27.077,00 euro aan transitievergoeding.

Rechtsregel

Ingevolge de Xella-beschikking van de Hoge Raad kan, wanneer aan de voorwaarden is voldaan, de werknemer tijdens een slapend dienstverband aansturen bij de werkgever op een beëindiging met wederzijds goedvinden. De werkgever dient hierbij de aan de werknemer een vergoeding te betalen die gelijk is aan de hoogte van de transitievergoeding op het moment dat aan de voorwaarden is voldaan om de arbeidsovereenkomst op grond van langdurige arbeidsongeschiktheid op te zeggen.

Kiest de werkgever om het Xella-voorstel van de werknemer te passeren en later op eigen initiatief op te zeggen, dan is daarbij de wettelijke transitievergoeding verschuldigd, berekend aan de hand van de duur van het dienstverband.

Inhoud arrest

Het hof gaat niet mee in het standpunt van de werkgever dat bij de berekening van de transitievergoeding moet worden uitgegaan van de datum van het einde van de wachttijd voor de WIA-uitkering, in plaats van de datum van het einde van de arbeidsovereenkomst.

Het hof overweegt dat de transitievergoeding verschuldigd is indien de arbeidsovereenkomst door de werkgever is opgezegd. Dit geldt ook wanneer wordt opgezegd omdat de werknemer door ziekte niet meer in staat is om de bedongen arbeid te verrichten (de b-grond). De transitievergoeding wordt daarbij berekend naar het aantal jaren dat de arbeidsovereenkomst heeft geduurd, ook als het UWV op grond van de compensatieregeling een lager bedrag aan de werkgever vergoedt.

De wet en wetgeschiedenis bieden geen aanknopingspunten voor een andere uitleg, zoals de aansluiting bij de datum waarop de wachttijd voor de WIA-uitkering verstrijkt. De wetgever wil werkgevers stimuleren om arbeidsovereenkomsten niet onnodig lang slapend te houden.

Het hof herhaalt de beslissing van de Hoge Raad in Xella waaruit blijkt dat, indien voldaan is aan de vereisten voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens langdurige ongeschiktheid, een werkgever op grond van goed werkgeverschap gehouden is om in te stemmen met een voorstel tot beëindiging met wederzijds goedvinden. Hierbij wordt een vergoeding toegekend die niet meer hoeft te bedragen dan de transitievergoeding op de dag na die waarop de werkgever de arbeidsovereenkomst wegens arbeidsongeschiktheid zou kunnen beëindigen.

Uiteindelijk doet zich echter in deze zaak geen beëindigingsvoorstel op grond van Xella voor. De werkgever heeft er zelf voor gekozen om de ontslagvergunning aan te vragen en de arbeidsovereenkomst op te zeggen. Het is aan de eigen handelswijze van de werkgever te wijten dat een beëindigingsovereenkomst niet (eerder) tot stand gekomen is. De werkgever is daarom op grond van de wet de transitievergoeding verschuldigd, berekend over de duur van het gehele dienstverband van de werknemer.