Hof Den Bosch 12 augustus 2015 (Juwelierszaak Deurne)
(ECLI:NL:GHSHE:2015:3198)
Door Jay Irfan
We zijn allemaal bekend met de spraakmakende overval op juwelier Goldies op 28 maart 2014, waarbij twee doden vielen. In de winkel waren op dat moment de eigenaar en zijn vrouw aanwezig. Twee mannen kwamen gewapend de winkel binnen in een poging deze te overvallen. De eigenaar stond aan de balie en zijn vrouw bevond zich in de ruimte achter de winkel (magazijn). Er ontstond een schermutseling tussen de twee overvallers en de eigenaar. De vrouw van de eigenaar nam dit waar op de live camerabeelden. Zij pakte een vuurwapen en schoot de twee overvallers dood.
Reactie OM
Hoofdofficier van justitie Bart Nieuwenhuizen vertelde aan de media dat de vrouw van de juwelier niet wordt vervolgd voor moord (art. 289 Sr) dan wel doodslag (art. 287 Sr), omdat ze heeft gehandeld uit noodweer (art. 41 lid 1 Sr). Volgens de hoofdofficier is het OM hier unaniem van overtuigd. De eigenaar werd wel vervolgd voor verboden wapenbezit en kreeg een taakstraf van 100 uur en een voorwaardelijke celstraf van 3 maanden. Het besluit om de juweliersvrouw niet te vervolgen, viel zwaar bij de nabestaanden van de overvallers. De broer van een van de overvallers besloot om een artikel 12 procedure (art. 12 Sv) te starten bij het gerechtshof om zo de vervolging van de juweliersvrouw af te dwingen. Hieronder een samenvatting van deze procedure.
Artikel 12
De broer van een van de daders (klager) diende op 23 december 2014 een klaagschrift in bij het gerechtshof Den Bosch, met het verzoek om de juweliersvrouw (beklaagde) alsnog te vervolgens voor moord dan wel doodslag. Het hof nam het klaagschrift in behandeling en besloot dat de beklaagde moest worden gehoord in de raadkamer.
In de raadkamer heeft de beklaagde verklaard dat ze in paniek was en zich de precieze volgorde van de gebeurtenissen niet kan herinneren, maar de woorden ‘schiet hem kapot, schiet hem kapot’, geroepen door een van de overvallers, vergeet zij nooit meer. Uit het verhoor is duidelijk geworden dat de gebeurtenissen niet alleen voor de nabestaanden een grote impact hebben gehad, maar dat ook beklaagde nog dagelijks kampt met het feit dat door haar handelen, het leven van 2 mannen ten einde is gekomen.
Oordeel van het hof
Met betrekking tot de ontvankelijkheid oordeelt het hof dat de klager ontvankelijk is in zijn klacht. De advocaat van beklaagde voert aan dat de klager niet ontvankelijk moet worden verklaard, omdat het vervolgingsmonopolie (art. 167 Sv) van het openbaar ministerie de gegrondverklaring van de klacht belemmert. Het openbaar ministerie is immers vrij in het beslissen of zij iemand vervolgt voor een strafbaar feit. Het hof verwerpt dit en motiveert dat de procedure ex artikel 12 (Sv) juist in het leven is geroepen om belanghebbenden de mogelijkheid te geven om vragen te stellen over het besluit van het OM om niet te vervolgen.
De vraag die centraal staat, is in hoeverre het redelijkerwijs te verwachten valt dat indien strafvervolging plaats vindt, deze zal resulteren in een veroordeling. Het hof ziet geen aanwijzingen dat beklaagde zich schuldig heeft gemaakt aan moord, maar acht wel aanwijzingen aanwezig voor doodslag. De advocaat van beklaagde heeft aangegeven zich te beroepen op noodweer, mocht het tot een vervolging komen.
Om zich te kunnen beroepen op noodweer, moet het door beklaagde gepleegde feit, het resultaat zijn van de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed, tegen ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Ook moet voldaan zijn aan de proportionaliteit- en subsidiariteitseis. Het hof vindt dat in onderhavige zaak wel degelijk sprake was een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed, namelijk dat twee gewapende mannen de juwelierszaak binnen kwamen in een poging deze te overvallen. Het hof is van oordeel dat het door beklaagde gebruikte middel om zich te verdedigen, te weten een vuurwapen, in verhouding staat tot het doel waarvoor deze is gebruikt.
Naar het oordeel van het hof valt niet te verwachten dat bij een strafvervolging van de beklaagde, een beroep op noodweer niet gehonoreerd zal worden. Het hof verwacht ook niet dat verder onderzoek tot andere feiten en/of ander bewijs zal leiden.
Concluderend acht het hof een met veroordeling eindigende strafvervolging niet haalbaar en wijst het beklag af. Tegen deze afwijzing staat geen gewoon rechtsmiddel open.