ECLI:NL:GHDHA:2022:1377 (Selectief aanspreken van bestuurders)

Gerechtshof Den Haag 2 augustus 2022, selectief aanspreken van bestuurders
(ECLI:NL:GHDHA:2022:1377)

Essentie

In dit arrest ging het om de vraag of het bewerkstelligen door de enig bestuurder dat een rechtspersoon enkel de (voormalig) medebestuurdersleden aansprakelijk stelt voor de geleden schade naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daarbij speelt art. 2:9 BW een rol.

Rechtsregel

Het is een gegeven dat de Stichting de wettelijke en statutaire besluitvormingsprocedures niet heeft gevolgd. Daarbij geldt in beginsel dat een bestuurder verantwoordelijkheid draagt voor de algemene gang van zaken en voor het geheel aansprakelijk is ter zake van onbehoorlijk bestuur. Dit geldt niet als een bestuurder zich kan disculperen.

Bij de Stichting is ook geen deugdelijke administratie gevoerd en daarom staat vast dat er sprake is van onbehoorlijk bestuur. Volgens het hof is de penningmeester daarom aansprakelijk voor de daardoor geleden schade. Het beroep van de penningmeester dat zij zich nooit bezig heeft gehouden met administratieve taken wordt door het hof verworpen omdat van een bestuurder mag worden verwacht dat hij op zijn taak berekend is en deze nauwgezet vervult. Daarnaast brengt de penningmeester naar voren dat indien er sprake zou zijn van bestuursaansprakelijkheid dit dan aangenomen dient te worden voor het gehele bestuur. De penningmeester verzocht de bestuurder dan ook in vrijwaring op te roepen. Het hof stelt zich op het standpunt dat zowel de bestuurder als de penningsmeester een even groot verwijt valt te maken, omdat de bestuurder heeft nagelaten vergaderingen bijeen te roepen. Ook heeft de bestuurder nagelaten te zorgen voor een behoorlijke administratie en verslaglegging van genomen besluiten. Het is op grond van artikel 2:8 lid 2 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid daarom onaanvaardbaar dat de Stichting louter penningmeester en de voorzitter aanspreek en dus niet ook de bestuurder die enig bestuurslid is van de Stichting en voor de Stichting het besluit heeft genomen om de penningmeester (en de voorzitter) aan te spreken. Met als gevolg dat de bestuurder zelf buiten schot blijft, terwijl hij net als de anderen schuldig is aan onbehoorlijk bestuur van de Stichting. Volgens het hof brengt dit met zich mee dat de Stichting de vorderingen niet op de penningmeester kan verhalen.

Het hof oordeelt wat betreft de lening op naam van de dochter en de kwijtschelding daarvan door de penningsmeester hem een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt, omdat het gaat om een behoorlijk bedrag ten voordele van een direct familielid van beide bestuurders die het besluit hebben genomen, i.e. de penningmeester en haar moeder, terwijl het enige bestuurslid dat ten tijde van het besluit geen familie was (i.e. de bestuurder), niet kenbaar bij de besluitvorming is betrokken.

Louter de vordering van de Stichting die betrekking heeft op de lening aan de dochter houdt stand, omdat alles erop duidt dat de penningmeester ernaar gestreefd heeft de lening aan de dochter en kwijtschelding zoveel als mogelijk buiten de bestuurder om te regelen. De bestuurder kan daarvan daarom geen verwijt worden gemaakt met als gevolg dat de penningmeester daarom geen vordering op de bestuurder heeft en dat de grieven in de vrijwaringszaak niet besproken worden.

Het hof wijst dus, in tegenstelling tot de rechtbank, maar een klein deel van de vorderingen van de Stichting toe. De belangrijkste reden daarvoor is dat het hof oordeelt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (ex art. 2:8 lid 2 BW) dat de Stichting de oud-bestuurder aanspreekt, maar niet de (op dat moment enig) bestuurder van de Stichting zelf. De huidige bestuurder is namelijk net als de oud-bestuurder schuldig aan onbehoorlijk bestuur van de Stichting. De huidige bestuurder heeft voor de Stichting besloten om de oud-bestuurder en niet zichzelf aan te spreken, en blijft daardoor buiten schot. Het hof oordeelt dat de Stichting zich daardoor niet kan verhalen op de oud-bestuurder.

Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank in de hoofdzaak en bekrachtigt het vonnis van de rechtbank in de vrijwaring. Zelf rechtdoende, veroordeelt het hof de penningmeester tot betaling aan de Stichting van het bedrag van de lening aan de dochter.

Inhoud

De Stichting Agnie is ruim 20 jaar geleden opgericht en heeft als doel het bevorderen, organiseren en ontplooien van activiteiten op sociaal-, cultureel-, sport-, economisch- en maatschappelijk gebied en het bevorderen, organiseren en ontplooien van activiteiten op religieus gebied. De Stichting is door appellante (hierna: penningmeester) en haar echtgenoot (hierna: de oprichter) opgericht. Oprichter vervulde de rol van bestuursvoorzitter van de Stichting en is tot en met mei 2013 in gemeenschap van goederen gehuwd geweest met de penningmeester van de Stichting. Geïntimeerde was secretaris in dat bestuur. Vanaf februari 2011 tot mei 2015 zijn er diverse opnames gedaan van de rekening van de Stichting bij geldautomaten en zijn diverse bedragen overgemaakt naar de (afzonderlijke) rekeningen van de voorzitter en de penningmeester met de beschrijving ‘lening’.

In mei 2015 heeft het hof arrest gewezen in de verdelingszaak die volgt op de echtscheiding van de voorzitter en de penningmeester. Daarin is geoordeeld dat een schuld van EUR 55.000,00 aan de Stichting tot de huwelijksgemeenschap behoorde en dat er geen omstandigheden zijn gebleken die maken dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de man zich jegens de vrouw beroept op verdeling bij helfte. Het beroep van de voorzitter tot verdeling bij helfte van de schuld slaagt dan ook. De penningmeester maakt naar aanleiding van deze uitspraak de helft van de schuld (te weten EUR 27.500,00) over aan de Stichting, maar enkele uren later wordt hetzelfde bedrag door de Stichting overgemaakt aan de dochter van de penningmeester en de voorzitter (‘de Dochter’) onder vermelding van ‘lening’.

Vervolgens tekent de penningmeester, die op dat moment lid is van het bestuur van de Stichting samen met haar moeder en de bestuurder (de voorzitter is op dat moment geen lid meer van het bestuur van de Stichting), samen met haar moeder en zonder medeweten van de bestuurder een bestuursbesluit. In dit besluit is opgenomen dat het bestuur heeft besloten dat de dochter maar slechts een bedrag van EUR 3.500,00 (ongeveer 12,7%) hoeft terug te betalen op de lening en dat de resterende rente en hoofdsom worden kwijtgescholden. Bijna drie jaar later (medio 2015) vordert de Stichting, waarvan op dat moment alleen geïntimeerde enig bestuurder is, van de penningmeester terugbetaling van de leningen (aan de voorzitter, de penningmeester en de dochter) en de overige onttrokken gelden op grond van onbehoorlijk bestuur (art. 2:9 BW). Samengevat wordt het volgende gevorderd:

  • de hoofdelijke veroordeling tot terugbetaling van de leningen die door de oprichter, de penningmeester en de dochter met de Stichting zijn aangegaan en deels kwijtgescholden;
  • de terugbetaling van de kasopnames en overboekingen die onverschuldigd zijn gedaan.