ECLI:NL:GHDHA:2021:1875 (Box 3 in strijd met EU-recht)

Hof Den Haag, 6 oktober 2021, Box 3 in strijd met EU-recht
(ECLI:NL:GHDHA:2021:1875)

Door Sebastian Cornielje

Essentie

Het gerechtshof te Den Haag heeft op 6 oktober jl. in een geschil met betrekking tot aanslagen van inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2015 tot en met 2018 geoordeeld dat de box 3-heffing in strijd is met het Unierecht. Het Hof is tot dit oordeel gekomen omdat de daadwerkelijke rendement dat 40 procent van de belastingplichtigen met vermogen in box 3 lager is dan de inkomstenbelasting, aangezien deze groep niet belegd heeft zoals het belastingstelsel daar wel vanuit gaat.

Rechtsvraag

De vraag in deze was niet in hoeverre de heffing van box 3 strijdig was met het Europese recht, maar in hoeverre de rechter een dergelijke schending kan voorzien met het ingrijpen van de rechter. Uit een eerder arrest van de Hoge Raad op 14 juni 2019 blijkt echter dat op deze vraag al is geantwoord met betrekking tot een vergelijkbare casus. Waar een dergelijke schending het gevolg is van bepalingen op stelselniveau, daar moet de rechter terughoudend zijn ten opzichte van de wetgever met betrekking tot voorzien in een rechtstekort op stelselniveau. De rechter kon dus niet ingrijpen in de zaak.

Inhoud

In navolging van de eerdere uitspraak van het Haagse gerechtshof op 18 december 2019 heeft deze geoordeeld dat de vermogensrendementsheffing van box 3 strijdig is met art. 1 EP EVRM over de jaren 2015 en 2016, dit rendement was namelijk lager dan 1,2 procent op grond van de notitie “Rendementen op spaargeld en staatsobligaties in 2013-2016” van het CPB. De heffing van box 3 is begin 2017 gewijzigd, waarbij het hof evenwel ook in de jaren 2017 en 2018 heeft geoordeeld dat er een strijdige heffing is geweest met het oog op het Europees Recht, 40% van de belastingplichtigen met vermogen in box 3 heeft namelijk niet belegd, hetgeen het belastingstelsel wel vanuit ging. De volgende vraag was in hoeverre het Hof kon ingrijpen met betrekking tot de omvang van de schending. Daar het een situatie vergelijkbaar met die in de zaak waar de Hoge Raad op 14 juni 2019 uitspraak van heeft gedaan, waar de rechter terughouden moet toetsen te opzichten van de wetgever in het rechtstekort op stelselniveau, heeft het Hof geoordeeld dat ze niets kon doen in de zaak. Tevens oordeelde het hof dat er geen sprake was van individuele en buitensporige last voor de belastingplichtigen, waardoor de aanslagen in stand konden blijven.