ECLI:NL:GHDHA:2020:891 (Bruidspaar overleden op huwelijksreis)

Gerechtshof Den Haag, 12 mei 2020, Bruidspaar overleden op huwelijksreis
(http://ECLI:NL:GHDHA:2020:891)

Door Esmee Kuipers

Essentie

Erflater en erflaatster zijn tijdens hun huwelijksreis op dezelfde dag overleden als gevolg van een voedselvergiftiging. De vrouw overleed daarbij iets eerder dan de man. De zaak gaat over de vraag wie erfgenaam is: de erflater of de familie van erflaatster. Erflater en erflaatster hadden geen testament laten opmaken. In dat geval geldt artikel 4:10 lid 1 onder a BW. Toepassing van die bepaling leidt ertoe dat erflater (en niet de familie van erflaatster) de erfgenaam is van erflaatster. De rechtbank heeft geoordeeld dat de bepaling in dit geval buiten toepassing moet worden gelaten.

Het hof oordeelt daarover anders. Het is duidelijk dat wat erflater en erflaatster is overkomen, zeer schrijnend is en dat het leed van hun nabestaanden groot moet zijn. Dit staat los van de juridische vraag of er ruimte is om de bepaling niet toe te passen. Die ruimte is er alleen wanneer toepassing zou leiden tot (naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid) onaanvaardbare gevolgen. Daarvan is volgens het hof in deze zaak geen sprake. Het hof past de bepaling daarom wel toe. Het hof vernietigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart dat erflater de erfgenaam is van erflaatster.

Rechtsregel

De rechter moet terughoudend zijn met het buiten toepassing laten van een rechtsregel. Zeker in geval van het erfrecht, waarin het beginsel van rechtszekerheid een belangrijke rol speelt. Het hof kan alleen artikel 4:10 lid 1 onder a BW buiten toepassing laten als die toepassing naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbare gevolgen zou hebben. Daarvoor moeten er uitzonderlijke omstandigheden zijn. Het hof vindt dat daarvan geen sprake is in deze zaak. Toepassing van de bepaling leidt ertoe dat het vermogen van erflaatster (via de nalatenschap van Ā erflater) terechtkomt bij de erfgenamen van erflater. Gelet op het systeem van het erfrecht, de opbouw van het vermogen van erflaatster en erflater en de gevolgen van het wel of juist niet toepassen van de bepaling, vindt het hof dit resultaat niet onaanvaardbaar. Het hof zal de bepaling dus wel toepassen.

Inhoud

Wanneer geen testament is opgesteld, bepaalt artikel 4:10 BW wie de erfgenamen van de overledene zijn. Is er een echtgenoot en/of zijn er kinderen, dan zijn deze personen de erfgenamen (lid 1 onder a). Zijn deze personen er niet, dan zijn de ouders samen met de broers en zusters de erfgenamen (lid 1 onder b). Op grond van artikel 4:11 lid 1 BW erft iedere erfgenaam een gelijk deel. Dit is anders voor halfbroers of halfzusters: zij erven de helft van het erfdeel van een volle broer of zuster (artikel 4:11 lid 2 BW). Een ouder die erfgenaam is, erft ten minste een kwart van de nalatenschap (artikel 4:11 lid 3 BW). Om erfgenaam te kunnen zijn, moet die persoon wel bestaan op het moment dat de erflater overlijdt (artikel 4:9 BW). Dat is niet het geval wanneer die persoon tegelijkertijd is overleden met de erflater. Als de volgorde van overlijden niet kan worden bepaald, worden zij geacht tegelijkertijd te zijn overleden (artikel 4:2 lid 1 BW). Deze bepaling wordt de commoriƫntenregel genoemd.

Artikel 6:2 lid 2 BW biedt de rechter in bepaalde gevallen de mogelijkheid om een rechtsregel buiten toepassing te laten. Het artikel staat in boek 6 BW en is op grond daarvan van toepassing als de rechter oordeelt over verbintenissen. Dat zijn rechtsverhoudingen op grond waarvan de ene partij iets is verschuldigd aan een andere partij, zoals bij koopovereenkomsten. Het erfrecht is geen verbintenissenrecht, maar regelt de overgang van goederen na overlijden. De vraag is dus allereerst of artikel 6:2 lid 2 BW ook geldt buiten het verbintenissenrecht, in dit geval in het erfrecht. Net als de rechtbank beantwoordt het hof die vraag bevestigend.

Het hof is dus van oordeel dat artikel 6:2 lid 2 BW ook geldt in het erfrecht. In zoverre is het hof het eens met de rechtbank. Vervolgvraag is of op grond daarvan in deze zaak artikel 4:10 lid 1 onder a BW buiten toepassing kan worden gelaten. Anders dan de rechtbank vindt het hof dat dit niet het geval is. Op grond van artikel 6:2 lid 2 BW wordt een rechtsregel buiten toepassing gelaten als toepassing van de regel in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Met deze bewoordingen heeft de wetgever tot uitdrukking gebracht dat de rechter deze mogelijkheid terughoudend moet toepassen. Het gaat er niet om of toepassing van een rechtsregel al dan niet onredelijk is, maar of die toepassing leidt tot onaanvaardbare gevolgen. Dat wordt niet snel aangenomen. In deze uitspraak oordeelt de rechter dan ook dat dit niet het geval is en past daarom de bepaling van art. 4:10 lid 1 onder a BW toe. De moeder van erflater wordt in dit geval als erfgenaam aangewezen.