Gerechtshof Den Haag, 23 juli 2019, Recht op schadevergoeding na shokschade door filmpje?
(ECLI:NL:GHDA:2019:1901)
Door Julia Mantel
Essentie
De vraag die zich in de huidige zaak voordoet is of nabestaanden recht hebben op vergoeding van shockschade op grond van het feit dat zij een filmpje hebben gezien van het verongelukken van hun dochter/zus en haar vervolgens in het mortuarium hebben geïdentificeerd.
Rechtsregel
De rechtsregel die in van toepassing is, is geformuleerd in het Taxibus-arrest.[1] Om in aanmerking te komen voor shockschade moet de betrokkene rechtstreeks met het ongeval worden geconfronteerd. Deze confrontatie dient geestelijk letsel tot gevolg hebben.
Inhoud
Het 20-jarige slachtoffer is in 2015 vanuit Frankrijk naar Rotterdam verhuisd om hier als au pair te werken. Enkele maanden na haar komst overlijdt ze ter plaatse als gevolg van een aanrijding door een vuilniswagen. De stilstaande wagen trok onverwachts op, op het moment dat het slachtoffer erlangs fietste. Doordat de wagen tegen haar aanbotst, komt ze ten val en belandt ze onder de wagen. Haar nabestaanden komen direct naar Nederland en identificeren het verbrijzelde lichaam van hun dochter/zus in het mortuarium.
Jaren later stellen de nabestaanden dat zij nog steeds dagelijks geconfronteerd worden met de traumatische beelden van de identificatie van hun dochter/zus in het mortuarium. Het slachtoffer had een grote hoeveelheid verwondingen opgelopen en was volgens haar moeder onherkenbaar. De nabestaanden hebben dan ook behoefte aan genoegdoening voor het hen aangedane leed en vorderen een vergoeding van de door hen geleden shock- en affectieschade.
In eerste aanleg wijst de rechtbank deze vorderingen af en overweegt hierbij dat niet voldaan is aan het confrontatievereiste, zoals dit in het Taxibus-arrest is geformuleerd in het kader van shockschade. De rechtbank komt tot deze conclusie op grond van het feit dat de nabestaanden het ongeluk niet zelf hebben waargenomen. Wel hebben de nabestaanden een filmpje gezien van het ongeluk, afkomstig van een camera die in de straat hing. De rechtbank is echter van mening dat het zien van een filmpje niet gelijk te stellen is met het direct waarnemen van het ongeluk. Daarbij neemt de rechtbank in ogenschouw dat de nabestaanden het slachtoffer niet direct na het ongeval hebben gezien, maar pas in het mortuarium, toen zij reeds gewassen en opgebaard was.
Op grond van deze uitspraak gaan de nabestaanden in hoger beroep. Het hof beperkt zich slechts tot de vraag of de nabestaanden recht hebben op shockschade. Opnieuw wordt het Taxibus-arrest aangehaald, waaruit blijkt dat degene die een veiligheidsnorm of verkeersnorm overtreedt en hiermee een ongeluk veroorzaakt, niet alleen onrechtmatig handelt jegens het slachtoffer maar ook jegens degene bij wie door het waarnemen van het ongeval of door directe confrontatie met de ernstige gevolgen daarvan, een zodanige hevige emotionele shock is ontstaan dat hieruit geestelijk letsel is voortgevloeid. Er moet in een dergelijk geval sprake zijn van een nauwe affectieve relatie tussen het slachtoffer en de waarnemer. Ook moet het geestelijk letsel van de nabestaande een in de psychiatrie erkend ziektebeeld betreffen.
Het hof kijkt eerst of er sprake is van een nauwe affectieve band. Aangezien de nabestaanden respectievelijk de ouders en de broer van het slachtoffer zijn – met wie zij jarenlang in gezinsverband heeft gewoond – wordt aangenomen dat een zodanig affectieve band aanwezig is.
Vervolgens stelt het hof dat het met oog op de toekenning van shockschade voldoende is dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen enerzijds het gevaarzettend handelen en anderzijds het geestelijk letsel van een derde. Anders dan de rechtbank lijkt te betogen, is het hof van mening dat er geen sprake hoeft te zijn van een direct waarnemen van het ongeval. De confrontatie kan ook ná het ongeval plaatsvinden.
Of voldaan is aan het confrontatievereiste, hangt dan ook af van de omstandigheden van het geval. Zo neemt het hof de ernst van de verwondingen in acht en wordt gesteld dat het zien van het zwaar verminkte slachtoffer in het mortuarium moet worden beoordeeld in samenhang met het feit dat de nabestaanden een filmpje van het ongeval hebben gezien. Op grond van deze combinatie moet worden vastgesteld dat wel degelijk is voldaan aan het confrontatievereiste uit het Taxibus-arrest.
Het hof oordeelt dat het vonnis van de rechtbank niet in stand kan blijven. De nabestaanden hebben in principe recht op shockschade, indien ze door middel van een deskundigenbericht kunnen aantonen dat hun geestelijk letsel een in de psychiatrie erkend ziektebeeld is.
[1] HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356.