ECLI:NL:GHDHA:2018:120 (Onterecht ontslag op staande voet, geen dringende reden)

Hof 30 januari 2018, Onterecht ontslag op staande voet, geen dringende reden
(ECLI:NL:GHDHA:2018:120)

Door Jay Irfan

Essentie

Deze zaak in hoger beroep gaat over een werknemer (verzoeker) die was ontslagen op staande voet. Redenen waren onder meer dat verzoeker stelselmatig te laat kwam en op sommige dagen helemaal niet kwam opdagen. Een officiële waarschuwing mocht niet baten, want verzoeker bleef hetzelfde gedrag vertonen. De kantonrechter oordeelde in eerste aanleg dat het ontslag op staande voet terecht was, maar het hof vernietigt het vonnis.

Rechtsregel

De centrale vraag in dit arrest luidt: ‘Ligt er aan het gegeven ontslag op staande voet een dringende reden ten grondslag?’ Nee, aldus het hof. Het hof is van oordeel dat er geen dringende reden was tot ontslag op staande voet en dat de werkgever (verweerder) naar een te zwaar middel heeft gegrepen. Verweerder had rekening moeten houden met de bijzondere omstandigheden en persoonlijke belangen van verzoeker. In casu dienen deze zwaarder te wegen dan het belang van verweerder om verzoeker te ontslaan op staande voet.

Inhoud arrest

Verzoeker heeft een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor 40 uur per week. Op 22 augustus 2016 krijgt verzoeker een officiële waarschuwing van verweerder waarin verzoeker wordt gewezen op het feit dat hij continu te laat op werk verschijnt, de ene keer een paar minuten te laat en de andere keer een paar uur te laat. Verweerder stelt tevens dat dit de laatste waarschuwing is, waarna ontslag op staande voet zal volgen.

Op 23 november 2016 wordt verzoeker in zijn huis mishandeld door indringers. Verzoeker komt op de twee dagen erna niet naar zijn werk. Op 24 november 2016 laat hij aan zijn leidinggevende weten dat hij in de ochtend eerst aangifte gaat doen bij de politie en daarna naar zijn werk komt, maar komt niet opdagen. Een dag later stuurt verzoeker twee vage WhatsApp-berichten naar zijn leidinggevende (r.o. 2.6 & 2.7), waarop verweerder (in r.o. 2.8) aan verzoeker laat weten dat hij op staande voet is ontslagen.

Tussen de advocaten dan wel gemachtigden van partijen speelt de vraag of al dan niet sprake is van een dringende reden tot ontslag op staande voet. Immers, volgens het eerste lid van art. 6:677 BW kan alleen een dringende reden een ontslag op staande voet rechtvaardigen.

Omdat verzoeker is mishandeld, vraagt hij op 10 januari 2017 een deskundigenoordeel aan bij het UWV. Zij oordeelt dat verzoeker op 24 november 2016 en op de dag erna niet in staat was om zijn werk naar behoren te verrichten. Hierop gaat verzoeker naar de kantonrechter en vordert een vernietiging van het ontslag in combinatie met een wedertewerkstelling en doorbetaling van (achterstallig) loon. Verweerder wil graag een gefixeerde schadevergoeding. De kantonrechter wijst het verzoek van verzoeker af en kent verweerder een gefixeerde schadevergoeding toe.

Verzoeker is het hier niet mee eens en gaat in hoger beroep, alwaar hij eist dat het dienstverband wordt hersteld. Mocht het dienstverband niet worden hersteld, wil verzoeker een verklaring voor recht dat het gegeven ontslag geen dringende reden had en in combinatie hiermee een billijke vergoeding, een gefixeerde vergoeding en een transitievergoeding.

Het hof meent dat bij verzoeker sprake was van bijzondere omstandigheden. Verweerder wist hiervan, verzoeker heeft dit immers gemeld. Het hof vindt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de bijzondere omstandigheden waaronder het verzuim heeft plaatsgevonden en dat verweerder de persoonlijke omstandigheden van verzoeker onvoldoende in acht heeft genomen. Ook aan de belangen van verzoeker is weinig gewicht toegekend, met name aangezien verzoeker ruim 18 jaar werkzaam is geweest bij verweerder. Door meteen het meest ingrijpende middel in te zetten dat een werkgever ter beschikking staat, heeft verweerder ervoor gezorgd dat de positie van verzoeker op de arbeidsmarkt verslechtert en hij geen aanspraak meer kan maken op een WW-uitkering.

Het hof vernietigt de uitspraak van de kantonrechter en veroordeelt verweerder tot betaling van 5.037,49 euro aan billijke vergoeding, 12.462,51 euro aan gefixeerde schadevergoeding, 22.826,76 euro aan transitievergoeding en ruim drieduizend euro aan proceskosten.