Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 22 november 2022, 25 procent korting op verkeersboete na schending hoorplicht
(ECLI:NL:GHARL:2022:9934)
Essentie
Bij betrokkenen die zonder hulp van een (professioneel) gemachtigde in beroep gaan, schendt de officier van justitie structureel het recht om te worden gehoord. Omdat er geen concreet zicht is op een oplossing die ervoor zorgt dat deze schending niet langer voortduurt, wordt de opgelegde sanctie in dit geval met 25 procent verlaagd.
Rechtsregel
Op de officier van justitie rust de verplichting de betrokkene in administratief beroep tegen een Mulderbeschikking te horen. Krachtens artikel 7:16 lid 1 Awb jo. artikel 7 lid 2 Wahv dient de officier van justitie dan ook de indiener van het administratief beroep in de gelegenheid te stellen te worden gehoord. Hierbij kan alleen van worden afgezien indien sprake is van een situatie uit artikel 7:17 Awb.
Volgens vaste rechtspraak van het hof wordt door de schending van de hoorplicht door de officier van justitie de beslissing op het administratief beroep vernietigd. Het hof heeft verder geoordeeld dat deze schending, of deze nu structureel plaatsvindt of niet, geen aanleiding geeft voor vernietiging van de inleidende beschikking. De schending betreft namelijk de totstandkoming van de beslissing op het administratief beroep tegen de inleidende beschikking. Deze vormt geen verzuim dat de inleidende beschikking zelf betreft. Nu er geen concreet zicht is op een oplossing voor de structurele schendingen van de hoorplicht door de officier van justitie, ziet het hof reden om zijn jurisprudentie te overwegen. De betrokkene is geschaad in zijn belangen door hem een essentieel onderdeel van de procedure in administratief beroep te onthouden. Voor deze schending dient hij te worden gecompenseerd. De compensatie kan worden gevonden in een verlaging van het sanctiebedrag op grond van artikel 9 lid 2 Wahv.
Inhoud uitspraak
Aan de betrokkene is als kentekenhouder een administratieve sanctie van 240 euro opgelegd, omdat hij niet stopte voor rood licht bij een driekleurig verkeerslicht. Dit houdt een overtreding in van artikel 62 jo. 68 lid 1, aanhef en onder c RVV 1990.
Volgens de gemachtigde van de betrokkene kan niet worden vastgesteld dat de betrokkene het verkeerslicht passeerde, terwijl het rood licht gaf. Op een foto was te zien dat de betrokkene het verkeerslicht al had gepasseerd met de voorkant van zijn voertuig, waardoor hij het verkeerslicht niet op rood had kunnen zien gaan.
Verder stelt de gemachtigde dat de betrokkene in administratief beroep, toen hij dus niet werd vertegenwoordigd door de gemachtigde, ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord. Uit het memo van 2 juni 2021 van het Parket CVOM blijkt dat deze hoorplicht structureel wordt geschonden wanneer burgers in persoon procederen. Verder verwijst de gemachtigde naar twee arresten van het hof waaruit blijkt dat schending van de hoorplicht leidt tot vernietiging van de beslissing van de officier van justitie op het administratief beroep. De betrokkene wil echter verdergaan hierin, door te verzoeken over te gaan tot vernietiging van de inleidende beschikking als gevolg van de schending van de hoorplicht. De wet sluit dit niet uit. De betrokkene is dus van mening dat de sanctie dient te worden gematigd, als de structurele schending van de hoorplicht is aangewezen.
Het Parket CVOM weigert het beleid omtrent het horen van burgers aan te passen.
De betrokkene wordt onmiskenbaar benadeeld, omdat hij een Wahv-beschikking heeft ontvangen en hierbij al direct weet dat de hoorplicht niet zal worden nageleefd als hij beroep aantekent. Deze omstandigheid zou moeten leiden tot een matiging van het bedrag van de sanctie.
Het hof oordeelt dat terecht een administratieve sanctie aan de betrokkene is opgelegd, nu uit de foto’s van het dossier blijkt dat het verkeerslicht rood licht gaf, voordat de betrokkene dit was gepasseerd.
Ten aanzien van de hoorplicht door de officier van justitie oordeelt het hof dat de officier de indiener van het beroep in de gelegenheid moet stellen te worden gehoord, op grond van artikel 7:16 lid 1 Awb jo. artikel 7 lid 2 Wahv. In artikel 7:17 Awb staan gronden waarop van deze hoorplicht kan worden afgezien. In casu heeft de betrokkene niet verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord. Hierbij is hem ook geen termijn gegeven om dit te verklaren. Ook was geen sprake van andere uitzonderingen op de hoorplicht ex artikel 7:17 Awb, met als gevolg dat de officier van justitie de betrokkene ten onrechte niet in de gelegenheid heeft gesteld om te worden gehoord.
Het hof hanteert als vaste lijn dat bij schending van de hoorplicht door de officier van justitie diens beslissing op het administratief beroep wordt vernietigd. Deze schending geeft geen aanleiding voor vernietiging van de inleidende beschikking. Deze schending betreft namelijk de totstandkoming van de beslissing op het administratief beroep tegen de inleidende beschikking en is geen verzuim met betrekking tot de inleidende beschikking zelf.
Er is geen concreet zicht op een oplossing bij de structurele schending van de hoorplicht bij betrokkenen zonder professioneel gemachtigde. Hierdoor ziet het hof aanleiding om zijn jurisprudentie te overwegen. De betrokkene is geschaad in zijn belangen door hem een essentieel onderdeel van de procedure in administratief beroep te onthouden. Voor deze schending dient hij te worden gecompenseerd. Deze compensatie kan worden gevonden in een verlaging van het sanctiebedrag op grond van artikel 9 lid 2 Wahv. Het hof ziet aanleiding bij de betrokkene aanleiding het bedrag van de administratieve sanctie te matigen met 25 procent, waardoor het bedrag van de sanctie 180 euro zal bedragen.
Bovendien komen de proceskosten voor vergoeding in aanmerking, omdat het bedrag van de sanctie wordt gematigd.