ECLI:NL:GHARL:2021:7637 (Telefoon op schoot tijdens autorijden)

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 9 augustus 2021, Telefoon op schoot tijdens autorijden
(ECLI:NL:GHARL:2021:7637)

Door Esmee Kuipers

Essentie

Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden doet uitspraak in hoger beroep over of het op schoot hebben van een mobiele telefoon kan worden aangemerkt als vasthouden in de zin van art. 61a van het RVV 1990. Dit blijkt niet het geval.

Rechtsregel

Een ambtenaar, die daartoe gewezen is, kan op grond van artikel 3, lid 2 Wahv een administratieve sanctie opleggen voor een gedraging die door deze ambtenaar zelf of op geautomatiseerde wijze is vastgesteld. Dat de gedraging is verricht, moet blijken uit beschikbare gegevens.

De Nota van Toelichting bij het Besluit van 4 februari 2002 tot wijziging van het RVV 1990 (verbod handmatig telefoneren), Stb. 2002, 67, luidt: “Het handmatige telefoneren en het gelijktijdig besturen van een motorvoertuig, invalidenvoertuig of bromfiets vormt een gevaar voor de verkeersveiligheid. De Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid schat dat per jaar in het verkeer enkele tientallen doden en bijna driehonderd gewonden vallen door het gebruik van de mobiele telefoon. De oorzaak hiervan is gelegen in een tweetal factoren. Ten eerste is bij het handmatig telefoneren – vaak gedurende enige tijd – slechts één hand beschikbaar voor het verrichten van de noodzakelijke verkeershandelingen. Ten tweede wordt de aandacht van de bestuurder door het voeren van een telefoongesprek afgeleid van de verkeerssituatie. Door de combinatie van deze twee factoren ontstaat een niet te veronachtzamen risico voor de verkeersveiligheid. (…)

In artikel 61a RVV 1990 wordt gesproken van het vasthouden van een mobiele telefoon en niet van telefoneren. Hiervoor zijn verschillende redenen te geven. Ten eerste wordt hiermee de afwijzing van het fysieke aspect van het handmatig telefoneren beter tot uitdrukking gebracht. Onder vasthouden wordt verstaan het in de hand houden, het tussen oor en schouder geklemd houden etc. Ten tweede kan bij de term telefoneren onduidelijkheid bestaan wanneer daarvan sprake is. Is dat op het moment dat de telefoon ter hand wordt genomen, een nummer wordt ingetoetst of bijvoorbeeld op het moment dat de verbinding tot stand komt. Ten derde wordt met de term telefoneren de reikwijdte beperkt tot de overdracht van spraak. Door de gekozen formulering van artikel 61a RVV 1990 wordt tevens het verzenden of ontvangen en lezen van SMS-berichten of e-mailberichten of het internetten met een mobiele telefoon tijdens het rijden onder de verbodsbepaling gebracht. Ten vierde heeft het openbaar ministerie aangegeven dat een verbod op het telefoneren aanzienlijk moeilijker te handhaven is dan een verbod op het vasthouden van een mobiele telefoon.”

Het hof begrijpt dat met het oog op de verkeersveiligheid een sanctie voor het op schoot hebben van een telefoon tijdens het rijden gerechtvaardigd kan zijn, maar is van oordeel dat art. 61a RVV 1990 daarvoor geen grondslag biedt. Het op schoot of op het been hebben van een mobiele telefoon kan niet worden aangemerkt als vasthouden.

Inhoud

Aan de betrokkene is een sanctie opgelegd van € 240,- voor: “als bestuurder tijden het rijden een mobiele telefoon vasthouden”. Deze gedraging zou een overtreding betreffen van art. 61a van het RVV 1990. De bepaling tijdens de gedraging het volgende in: “Het is degene die een motorvoertuig, bromfiets of invalidenvoertuig bestuurt verboden tijdens het rijden een mobiele telefoon vast te houden.”

De gemachtigde van de betrokkene voert aan dat de gedraging niet is verricht. De ambtenaar heeft de betrokkene geen mobiele telefoon zien vasthouden. De verklaring van de ambtenaar houdt in dat hij de betrokkene naar beneden zag kijken en dat hij bij staandehouding de telefoon op de bijrijdersstoel zag liggen. Daaruit blijkt dat de ambtenaar de gedraging niet heeft gezien.

De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd: “Ik zag dat de bestuurder tijdens het rijden een op een telefoon gelijkend voorwerp vasthield. Bij de staandehouding zag ik dat het een mobiele telefoon betrof die ik herkende als het apparaat dat de bestuurder rijdend heeft vastgehouden. De wijze van vasthouden bestond uit: ik zag bij het voorbijgaan in een opvallend politievoertuig de betrokkene recht naar beneden kijken naar zijn benen. Ik zag dat betrokkene deze houding ruim in het voorbijgaan bleef aanhouden. Ik zag dat het gezicht van betrokkene nadat ik voorbij kwam niet direct omhoog kwam en gericht op de weg. Dit was voor mij, verbalisant, reden om via de politietransparant een volgteken te geven. Bij het aanspreken zag ik een smartphone op de bijrijdersstoel liggen. Na de cautie te hebben gegeven verklaarde de betrokkene dat hij de telefoon op de knie had liggen, maar niet had aangeraakt. Dit feit en de omstandigheid van het lange tijd tijdens het rijden naar beneden kijken hebben ertoe geleid dit proces-verbaal op te maken (het hof begrijpt: een sanctie op te leggen). (…)
Verklaring betrokkene: ik heb hem gewoon op schoot liggen en ik zat er inderdaad naar te kijken.”

De ambtenaar verklaart dat hij zag dat de betrokkene zijn blik continu op zijn schoot gericht had, terwijl hij één hand aan het stuur had. De betrokkene reed langzamer ten opzichte van het reguliere verkeer en deed geen enkel moment zijn hoofd omhoog om te zien waar hij reed. Bij het voorbijgaan en na het geven van een stopteken zag de ambtenaar geen reactie. Pas toen de ambtenaar voor de betrokkene reed en langzamer ging rijden zag hij een schrikreactie en een zichtbare handeling naar de bijrijdersstoel. Bij het aanspreken van de betrokkene heeft hij hem direct geconfronteerd met de zichtbare telefoon op de bijrijdersstoel.

Uit de inhoud van de Nota van Toelichting volgt dat het begrip vasthouden in de zin van art. 61a RVV 1990, met het oog op de verkeersveiligheid en de mogelijkheid tot handhaving, ruim moet worden uitgelegd. In eerdere jurisprudentie van dit hof met betrekking tot het begrip vasthouden als bedoeld in voornoemde zin, zijn verschillende vormen van het gebruik van een mobiele telefoon onder het begrip vasthouden gebracht. Daarbij gaat het om fysiek vasthouden.

Gezien voorgaande kan niet worden vastgesteld dat de gedraging is verricht. Dit betekent dat het hof de beslissing van de kantonrechter zal vernietigen en het beroep gegrond wordt geacht.