ECLI:NL:GHARL:2021:7206 (Hongaarse vrachtwagenchauffeurs hebben toch recht op Nederlands loon)

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 27 juli 2021, Nederlands recht van toepassing op arbeidsvoorwaarden Hongaarse werknemers
ECLI:NL:GHARL:2021:7206

Essentie

Tien Hongaarse werknemers procederen sinds 2015 tegen de Hongaarse zustervennootschap van een Nederlands transportbedrijf. Na verwijzing geeft het Hof Arnhem-Leeuwarden haar oordeel over de zaak.

Het gaat om de vraag welk recht van toepassing is op de arbeidsovereenkomst van de Hongaarse vrachtwagenchauffeurs. De Hongaarse zuster maakte voor hun planning, orderverwerking, administratie, inkoop, brandstof en ‘quality’ gebruik van een Nederlandse vennootschap. De Nederlandse zuster viel onder de werkingssfeer van de cao. De internationale chauffeurs hadden aanspraak gemaakt op betaling van het cao-loon en waren daarna niet meer welkom op het werk.

Het Hof komt tot het oordeel dat het Nederlandse recht van toepassing is. Het gevolg is dat de chauffeurs aanspraak hebben op loonbetaling conform de Nederlandse normen.

Rechtsregel

In internationale gevallen speelt vaak de vraag naar de bevoegde rechter of zoals in deze zaak naar het toepasselijke recht. Doordat er aanknopingspunten zijn met meerdere landen, kunnen verschillende rechtstelsels van toepassing zijn. Omdat deze rechtsstelsels onderling verschillen, is de uitkomst op de vraag naar het toepasselijk recht interessant.

De vraag naar toepasselijk recht wordt binnen Europa beantwoord aan de hand van de Rome I-verordening (Rome I). Ook kan de Detacheringsrichtlijn uitkomst bieden, wanneer het kort gezegd gaat om tijdelijk over de grens werken. Van belang is het antwoord op de vraag welk land als ‘gewoonlijke werkland’ wordt aangemerkt. De gezichtspunten die daarbij getoetst dienen te worden, volgen uit HvJ Koelzch (Zie ECLI:EU:C:2011:151). Dit kan anders zijn wanneer sprake is van een kennelijk nauwere band met een ander land (art. 8 lid 4 Rome I). Deze kennelijk nauwere band wordt bepaald aan de hand van de gezichtspunten uit HvJ Schlecker (Zie ECLI:EU:C:2013:551).

Inhoud uitspraak

Het Hof gaat allereerst in op het ontbreken van een (geldige) rechtskeuze voor het Hongaarse recht.

Vervolgens wijst het Hof, aan de hand van het door de Hoge Raad gestelde criterium, het gewone werkland aan. Het gaat daarbij om het land waar de werknemer, rekening houdend met alle elementen die de werkzaamheden kenmerken, het belangrijkste deel van zijn verplichtingen jegens de werkgever vervult. Met name van belang is in welk land de werknemer zijn transportopdrachten verricht, instructies ontvangt, zijn werk organiseert en waar de arbeidsinstrumenten zich bevinden.

Het Hof toetst als volgt:

  • Van waaruit worden de transportopdrachten verricht?

De diensten worden voornamelijk verricht vanuit (Noord-)West Europa. In de meeste gevallen begon en eindigde de reis in Nederland. De vrachtwagens stonden daar klaar en vanuit daar vertrokken de werknemers weer naar hun woonplaats. Het argument van het transportbedrijf dat de aanreistijd valt onder de werktijd en de reis dus in het woonland begon, veegt het Hof van tafel.

  • Van waaruit worden de opdrachten verstrekt en het werk georganiseerd?

De planning vond feitelijk vanuit Erp plaats. Ook de instructies werden vanuit Nederland, rechtstreeks aan de chauffeur, gegeven. Daarnaast werd een aantal algemene zaken zoals de administratie, de planningssoftware en tolheffing, beheerd door een in Nederland gevestigde vennootschap.

  • Waar bevonden zich de arbeidsinstrumenten?

De vrachtwagens werden aan de werknemers in Nederland ter beschikking gesteld. Daar was ook de wisselplaats en werden de vrachtwagens gereedgemaakt voor de volgende rit.

  • Waar werd het vervoer hoofdzakelijk verricht?

De opdrachten werden hoofdzakelijk in Noord-West Europa verricht. Dit blijkt uit het overzicht van de gereden kilomaters uit die periode. Dit wees voor 18,6% naar Nederland; het aantal gereden kilometers in Hongarije was verwaarloosbaar.

  • Waar werden de goederen gelost?

De vervoerde goederen werden op diverse plaatsen in Europa gelost, meestal buiten Nederland en nooit in Hongarije.

Het Hof leidt uit de gezichtspunten af dat het gewone werkland Nederland is. Er zijn geen gezichtspunten die wijzen naar een specifiek ander land of een kennelijk nauwere band met een ander land. Ook woog het Hof mee dat de rekening vanaf waar het loon werd betaald en de brandstofpassen op naam van een Nederlandse vennootschap stonden. Bij deze vennootschap moesten ook de ziekmeldingen gedaan worden.

Het Hof komt tot de conclusie dat er onvoldoende redenen zijn om de arbeidsovereenkomsten te laten beheersen door het Hongaarse in plaats van het Nederlandse recht.

Het Hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter van 8 januari 2015 en verwijst de zaak terug naar de rechtbank.