Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 22 oktober 2019, De rechter mag een APV toetsen aan de Grondwet.
(ECLI:NL:GHARL:2019:8861)
Door Jay Irfan
Essentie
Een man krijgt een boete van € 90,- omdat hij zijn hond niet aangelijnd had en daarmee over straat liep binnen de bebouwde kom. Volgens de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) mag dit niet. In hoger beroep voert de verdachte aan dat het een fundamenteel recht is om vrij rond te kunnen lopen, met of zonder hond. Verdachte is van mening dat hij als hondenbezitter wordt gediscrimineerd, omdat kattenbezitters hun kat wel vrij rond mogen laten lopen.
Rechtsregel
In de Grondwet is een antidiscriminatiebepaling opgenomen. Het gerechtshof moet kijken of de rechter een APV kan dan wel mag toetsen aan de Grondwet. Op grond van art. 120 Gw mogen verdragen en wetten in formele zin niet worden getoetst aan de Grondwet. De APV is geen wet in formele zin, dus mogen de bepalingen van de APV wel getoetst worden aan de Grondwet. De in de APV opgenomen bepalingen mogen buiten beschouwing worden gelaten als en voor zover die in strijd zijn met hogere regelgeving (lex superior derogat legi inferiori).
Inhoud arrest
De verdachte wordt verweten dat hij in Groningen met zijn hond niet aangelijnd liep op een plaats binnen de bebouwde kom waar een aanlijnplicht geldt. Verdachte betoogt dat het betreffende artikel van de APV waarin dit gebod is opgenomen onverbindend moet worden verklaard vanwege strijd met antidiscriminatiebepalingen in de Grondwet en internationale verdragen. Verdachte beschouwt het namelijk als een fundamenteel recht om vrij rond te lopen, met of zonder hond. Volgens verdachte richt het aanlijngebod zich specifiek op hondenbezitters in Groningen, terwijl kattenbezitters en inwoners van een gemeente waar een dergelijk verbod niet geldt, niet zijn gebonden aan deze bepaling.
De advocaat-generaal is van mening dat een APV niet kan worden getoetst aan de Grondwet. “De gemeenteraad is een democratisch gekozen orgaan, dat zelfstandig bevoegd is regels te stellen. De rechter kan de juistheid van deze regelgeving niet toetsen. Burgers die zich niet in een verordening kunnen vinden, moeten langs de politieke weg proberen een wijziging daarvan te bewerkstelligen.”
Het gerechtshof wijst erop dat Nederland een gedecentraliseerde eenheidsstaat is. Dit betekent dat lagere overheden enige beoordelingsvrijheid hebben in zaken waarin hogere regelgeving niet voorziet. De gemeenteraad mag een gemeentelijke verordening opstellen (art. 147 Gemeentewet (Gemw)). Art. 149 Gemw stelt de gemeenteraad in staat verordeningen te maken die hij nodig acht in het belang van de gemeente en art. 154 Gemw geeft de gemeenteraad de bevoegdheid overtredingen van zijn verordeningen strafbaar te stellen. Dit kan ertoe leiden dat regelgeving per gemeente kan verschillen. Zo kan het gebeuren dat gedragingen die in de ene gemeente zijn toegestaan, in een andere gemeente zijn verboden. Slechts het feit dat in (sommige) andere gemeenten geen aanlijnplicht geldt, kan dan ook niet als discriminerend worden aangemerkt ten aanzien van hondenbezitters in gemeenten waarin wel een aanlijnplicht geldt.
In de toelichting op de APV Groningen wordt bij het aanlijngebod als motief genoemd het bestrijden en voorkomen van overlast, in het bijzonder het beschermen van de verkeersveiligheid die door loslopende honden in gevaar kan worden gebracht. Ook wordt vermeld het voorkomen van beschadiging aan andermans eigendom, het voorkomen van hinder voor voetgangers, het bestrijden van verontreiniging en het voorkomen van schade en dierenleed ten gevolge van het mogelijk aanvallen door honden van andere dieren.
Het gerechtshof is daarom van oordeel dat het gemaakte onderscheid tussen houders/bezitters van honden ten opzichte van andere personen toelaatbaar is. Rekening houdend met de hiervoor genoemde algemene belangen kan de gemeente in alle redelijkheid ertoe overgaan het onaangelijnd laten rondlopen van honden wel en van katten niet te verbieden. Het algemeen belang kan zeker vergen dat de vrijheid van een individu wordt ingeperkt en een dergelijke inperking levert dan ook geen discriminatie op als bedoeld in het eerste artikel van de Grondwet.
Het verweer wordt verworpen en verdachte is strafbaar. Het gerechtshof legt de verdachte een voorwaardelijke geldboete op van € 90,- met een proeftijd van één jaar.