ECLI:NL:GHARL:2019:3228 (Dood en letsel door schuld na verkeersongeval)

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 11 april 2019 (dood en letsel door schuld na verkeersongeval)
(ECLI:NL:GHARL:2019:3228)

Door Esmee Kuipers

Essentie

Verdachte heeft aan de handrem van een personenauto getrokken terwijl deze zo’n 70 km per uur reed. In deze auto zaten nog drie andere personen. Verdachte heeft zich zo in juridische zin gedragen als bestuurder van de auto. Een inzittende is als gevolg hiervan overleden en een andere inzittende heeft zwaar hersenletsel opgelopen.

Rechtsregel

Schuld van verdachte aan het verkeersongeval is beoordeeld op grond van art. 6 WVW 1994. Het komt hierbij aan op de gedragingen van verdachte, aard van de ernst en de overige omstandigheden. Roekeloosheid wordt als zwaarste vorm van schuld aangemerkt. Dit heeft tot verdubbeling van de maximaal op te leggen straf geleid.

Inhoud arrest

Een eenzijdig ongeval heeft zich voorgedaan op de N370. Een grijze personenauto is tegen een betonnen pilaar van het spoorwegviaduct gereden. De auto werd bestuurd door benadeelde. Hiernaast zat slachtoffer 1 en op de achterbank zaten slachtoffer 2 en verdachte. Door de aanrijding zijn slachtoffer 1 en benadeelde zwaar gewond op het wegdek terecht gekomen. Slachtoffer 1 is als gevolg hiervan komen te overlijden en benadeelde heeft hier blijvend hersenletsel aan overgehouden.

Verdachte zelf heeft bij de politie verklaard dat ze hem uit de auto zouden afzetten. Wanneer bestuurder doorreed heeft hij aangegeven dat dit niet de afspraak was. Verdachte is in de auto gaan staan en heeft zijn hand op de handrem gelegd. Hij wilde eruit. Verdachte trok volgens getuige aan de handrem op het moment dat de auto 70 km per uur reed.

Verdachte heeft op die manier als passagier ingegrepen in de rijrichting en voortbeweging van de auto en heeft de werkelijke bestuurder zo verrast. Verdachte was zich van het gevaar bewust, of had daar in ieder geval bewust van moeten zijn. De dood van slachtoffer 1 en het hersenletsel van benadeelde kunnen dan ook in redelijkheid aan verdachte worden toegerekend. Verdachte wordt daarom op grond van art. 6 van de Wegenverkeerswet 1994 veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden en een rijontzegging van drie maanden.