ECLI:NL:GHARL:2018:8048 (Ontlasting in gezicht te kwalificeren als mishandeling?)

Ontlasting in gezicht te kwalificeren als mishandeling? Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 6 september 2018
(ECLI:NL:GHARL:2018:8048)

Door Jay Irfan

Essentie

Dit arrest gaat over een nietsvermoedende man die urine en ontlasting in zijn gezicht kreeg gesmeten. Volgens de tenlastelegging heeft de verdachte het slachtoffer mishandeld door met voorbedachten rade een hoeveelheid ontlasting over hem heen te gooien, als gevolg waarvan de veroordeelde een hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam van het slachtoffer teweeg heeft gebracht.

Rechtsregel

De vraag is natuurlijk of het bovenstaande ‘mishandeling’ oplevert in de zin van art. 300 Sr. Het hof overwoog dat “onder mishandeling ook kan worden verstaan het teweegbrengen van een hevige onlust veroorzakende gewaarwording in of aan het lichaam”. Het hof is voorts van oordeel dat “uit de aangifte van het slachtoffer kan worden opgemaakt dat hij direct pijn en een vreselijk branderig gevoel in zijn ogen en op zijn gezicht voelde en dat er daardoor bij hem sprake is geweest van een hevig onlust veroorzakende fysieke gewaarwording”.

Inhoud arrest

Het slachtoffer maakt zich klaar om te werken en krabt het ijs van zijn autoruiten. Opeens krijgt hij een brandende, vloeibare smurrie in zijn gezicht. Een klein beetje komt ook in zijn mond terecht. Wanneer hij zijn gezicht heeft schoongemaakt, ziet hij de dader weglopen. Omdat niet meteen duidelijk is wat hij over zich heen heeft gekregen, gaat hij met de ambulance naar het ziekenhuis. Aldaar bleek dat hij diarree en urine over zich heen had gekregen.

Eenmaal aangehouden, deed de verdachte ter terechtzitting een beroep op psychisch overmacht. Er zou bij de verdachte een hevige gemoedsbeweging zijn ontstaan, waardoor ze geen andere weg zag dan het plegen van het ten laste gelegde. Volgens de verdachte is deze hevige gemoedsbeweging ontstaan door stemmen in haar hoofd, die haar opdroegen het ten laste gelegde feit te plegen in combinatie met een ruzie met haar dochter die eerder had plaatsgevonden. Haar advocate vroeg primair om vrijspraak en secundair om ontslag van alle rechtsvervolging.

Het hof verwierp dit beroep, omdat niet eenduidig kan worden vastgesteld dat er sprake is geweest van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon bieden, hetgeen nodig is voor een beroep op psychisch overmacht. De verdachte is daarom strafbaar.

Verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur en 30 uur vervangende hechtenis wanneer de straf niet of niet goed wordt uitgevoerd. Het slachtoffer krijgt een schadevergoeding van € 872,95.