ECLI:NL:GHAMS:2021:1369 (Ontslag door onaangename geurverspreiding)

Gerechtshof Amsterdam, 11 mei 2021, Ontslag door onaangename geurverspreiding
(ECLI:NL:GHAMS:2021:1369)

Door Esmee Kuipers

Essentie

Werkneemster was in dienst bij Eurest Services. Ontbinding van arbeidsovereenkomst door de kantonrechter wordt terecht geacht. Werkneemster zorgt voor geuroverlast en is niet bereid mee te werken aan een structurele oplossing, ondanks dat dit een medische oorzaak heeft.

Rechtsregel

Werkgever heeft verzocht de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van disfunctioneren, althans andere dan de in artikel 7:669 lid 3 onder a tot en met g BW genoemde omstandigheden die zodanig zijn dat in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.

Inhoud

Werkneemster heeft een lichamelijke beperking, waardoor zij in een rolstoel zit. Ze is niet geheel afhankelijk van haar rolstoel. Werkneemster is werkzaam bij de provincie als receptioniste/telefoniste en verantwoordelijk voor het te woord staan van gasten, bezoekers en het uitvoeren van administratieve taken. Later is haar dienstverband over gegaan op Eurest Services.
Er zijn herhaaldelijk klachten binnengekomen van collega’s en beveiligers dat werkneemster een onaangename geur verspreidde. Er zijn verschillende gesprekken met werkneemster gevoerd en, nadat zij aangaf dat ze met een medisch probleem kampte, is zij bij de bedrijfsarts geweest.

Het hof oordeelt dat Eurest Services in eerste aanleg meer feiten heeft gesteld dan waarop het door haar gestelde disfunctioneren van werkneemster was gebaseerd, namelijk de door werkneemster verspreide geuroverlast die een medische oorzaak heeft maar ten aanzien waarvan werkneemster niet bereid is gebleken om in overleg met de bedrijfsarts naar een structurele oplossing te zoeken.

Werkneemster heeft aangevoerd dat “een geurprobleem dat collega’s het werken onmogelijk maakt” in een functioneringsgesprek of in een officiële klacht had moeten worden vastgelegd, dat Eurest Services een bedrijfsarts had moeten inschakelen als de geuroverlast een onwerkbare situatie zou hebben opgeleverd, dat werkneemster het geen probleem vindt in een aparte kamer te werken en dat Eurest Services geen initiatief heeft getoond nadat werkneemster naar een bedrijfsarts was verwezen. Volgens werkneemster had van Eurest Services op grond van art. 7:611 BW  mogen worden verwacht om haar tegemoet te komen.

Het hof is het hier niet mee eens. Gezien de e-mails en brief die zijn verstuurd, waaruit blijkt dat werkneemster geen bereidheid toont om iets tegen het door haar veroorzaakte geurprobleem te ondernemen, had het aan werkneemster gelegen feiten en omstandigheden te stellen waaruit valt af te concluderen dat haar er daadwerkelijk tot een oplossing van het geurprobleem te komen. Dit heeft zij niet gedaan. Waarom verdere bezoeken aan de bedrijfsarts niets hebben uitgehaald, heeft werkneemster evenmin duidelijk gemaakt, te minder omdat zij niet open stond de bedrijfsarts te bezoeken. Omdat werkneemster niet met Eurest Services over het probleem wilde praten – wat op zichzelf haar goed recht was – konden van Eurest Services in de gegeven omstandigheden geen initiatieven om tot een oplossing te komen worden verwacht. Daar komt nog bij dat werkneemster niet heeft betwist dat de provincie haar op een zeker moment niet meer tot het werk wilde toelaten. Eurest Services was, gezien de zojuist beschreven opstelling van werkneemster, niet verplicht de provincie op andere gedachten te brengen. Het ontslag wordt daarom gegrond geacht.