Gerechtshof Amsterdam, 18 juni 2019, Verkoop website onder valse hoedanigheid
(ECLI:NL:GHAMS:2019:2029)
Door Esmee Kuipers
Essentie
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan oplichting. Hij heeft zich naar Naam 5 voorgedaan als eigenaar van een bedrijf. In die valse hoedanigheid heeft hij een website te koop aangeboden. De verdachte heeft daarbij zijn eigen identiteit verscholen gehouden en heeft Naam 5 het geld over te laten maken naar de bankrekening van Naam 6.
Rechtsregel
Het hof merkt op dat in het algemeen het enkele niet nakomen van een verbintenis al snel wordt gezien als ‘oplichting’. Bij een strafrechtelijke vervolging is echter slechts leidend art. 326 Sr. Daarin worden zwaardere eisen gesteld om tot een veroordeling van oplichting te kunnen komen. Alleen het zich in strijd met de waarheid voordoen als bonafide verkoper die in staat en voornemens is het goed te leveren levert dan ook niet het aannemen van een valse hoedanigheid op in de zin van dit art. 326 Sr. Het is belangrijk op te merken dat op grond van de delictsomschrijving vereist is dat iemand door een oplichtingsmiddel tot iets moet zijn bewogen. Er moet kunnen worden vastgesteld dat de persoon die van oplichting aangifte heeft gedaan is overgegaan tot het verrichten van die handeling doordat de verdachte door een specifieke, ernstige mate van bedrieglijk handelen een onjuiste voorstelling van zaken in het leven heeft geroepen en daar misbruik van te maken.
Inhoud
In een door de verdachte opgestelde verklaring heeft hij naar voren gebracht dat hij niet wil opdraaien voor iets wat hij niet heeft gedaan, dat het enige wat naar hem leidt de verklaringen van naam 6 en naam 7 zijn, dat hij hen niet kent en dat zij hem zwart willen maken dan wel dat zij onder een hoedje spelen, elkaar kennen en makkelijk geld willen verdienen door andermans websites te verkopen en toen ze eenmaal gepakt waren ze iemand de schuld moesten geven.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij aangevers heeft bewogen tot afgifte van geldbedragen door gebruik te maken van de volgende oplichtingsmiddelen:
- zich voor te doen als eigenaar van een internetwinkel;
- via een website domeinnamen fictief te koop aan te bieden; en/of
- een of meer betalingen te accepteren en de bestelde goederen niet te leveren.
Uit de aangiften van naam 1 en naam 3 blijkt slechts dat zij een betaling hebben verricht en dat niet geleverd is. Dit is onvoldoende om tot bewijs te kunnen komen dat zij in de zin van artikel 326 Sr zijn opgelicht. De verdachte zal van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken. Overigens kan de vraag worden gesteld of deze beide aangevers voorafgaand aan de betaling zelf wel de nodige maatregelen hebben getroffen om wat is gebeurd te voorkomen. Uit niets blijkt dat zij voorafgaand aan de betaling enig onderzoek naar de persoon met wie zij op internet te maken hadden hebben verricht.
Uit de aangifte van naam 5 blijkt dat aangever contact heeft gehad met de verdachte over de op internet te koop aangeboden website. In de contacten van aangever met verdachte is gesproken over het beheer van de website en operationele zaken. Ook zijn er door de verdachte websitestatistieken opgestuurd over de inkomsten van de website. Verdachte heeft zich daarbij voorgedaan als eigenaar van het bedrijf en in die hoedanigheid de website verkocht. Vervolgens heeft naam 5 € 1.400,00 overgemaakt op rekeningnummer van naam 6. Dit rekeningnummer behoort toe aan de toenmalige vriendin van naam 6, zij heeft verklaard dit bedrag van haar rekening te hebben gepind en aan verdachte te hebben overhandigd. De website is vervolgens niet aan aangever geleverd. Aldus is aangever doordat verdachte een valse hoedanigheid heeft aangenomen bewogen tot afgifte van een geldbedrag.
Het hof is van oordeel dat, gelet op dit alles, wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte naam 5 heeft opgelicht. Verdachte wordt daarvoor veroordeeld tot een taakstraf van veertig uur, te vervangen door twintig dagen hechtenis.