Gerechtshof Amsterdam, 23 april 2019, (non-conformiteit bij afwezigheid parkeervergunning)
(ECLI:NL:GHAMS:2019:1459)
Door Esmee Kuipers
Essentie
Wanneer het verkrijgen van een parkeervergunning geen specifieke belofte in de koopovereenkomst is en de woning zelf geschikt is voor bewoning, is er geen sprake van non-conformiteit.
Rechtsregel
De Alliantie is niet tekort geschoten in de nakoming van de overeenkomst, omdat niet kan worden geoordeeld dat de verkochte appartementen op grond van art. 7:17 BW niet aan de overeenkomst te beantwoorden. Er is dus geen sprake van non-conformiteit.
Inhoud
De Alliantie is gestart met een nieuwbouwproject wat bestaat uit een appartementencomplex in Amsterdam. Het appartementencomplex is niet voorzien van een inpandige garage.
Volgens art. 9 van de Parkeerverordening 2013 van de gemeente Amsterdam kan het college van B&W een bewonersvergunning verlenen aan de bewoner van een zelfstandige woning gelegen in een vergunningsgebied of aan een bewoner die niet beschikt over een eigen stallingsplaats of belanghebbendenparkeerplaats. Voor bewoners van de adressen van het appartementencomplex in onderhavige uitspraak, geldt op grond van de Parkeerverordening een vergunningenplafond van nul. Dit betekent dat de appellanten geen aanspraak kunnen maken op een parkeervergunning. De Alliantie was ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst ervan op de hoogte dat de bewoners geen aanspraak konden maken op een parkeervergunning.
De appellanten hebben zich beroepen op non-conformiteit van de appartementen vanwege de onmogelijkheid om een parkeervergunning te krijgen en hebben De Alliantie aansprakelijk gesteld op de door hen als gevolg daarvan geleden en te lijden schade. De Alliantie heeft zich onder verwijzing naar art. 7:23 BW op het standpunt gesteld dat de bewoners te laat over de non-conformiteit hebben geklaagd. De bewoners vorderden in eerste aanleg een verklaring voor recht dat De Alliantie tekort geschoten is in de nakoming van de koopovereenkomst ten aanzien van de appartementsrechten en dat De Alliantie onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld. Tevens vorderden zij een verklaring voor recht dat de koopovereenkomst onder invloed van dwaling tot stand zou zijn gekomen.
De appellanten stellen dat zij ervan uit mochten gaan dat de bewoners in beginsel aanspraak zouden kunnen maken op een parkeervergunning. Dit wordt door het Hof verworpen. Indien er niets specifieks over een dergelijk onderwerp is overeengekomen, kan niet worden geoordeeld dat, op de grond dat de bewoner geen parkeervergunning zou kunnen krijgen, een voor bewoning bestemd appartement niet aan de koopovereenkomst beantwoordt in de zin van art. 7:17 lid 2 BW. Parkeervoorzieningen hebben namelijk geen betrekking op de gebruiksmogelijkheden van de woning, maar op de bereikbaarheid ervan.
Appellanten hebben tevens gesteld dat zij bij de makelaar van De Alliantie hebben geïnformeerd naar de mogelijkheid om te kunnen parkeren in de straat waaraan de appartementen zijn gelegen en dat de makelaar daarop heeft medegedeeld dat het verkrijgen van een parkeervergunning als bewoner van een appartement mogelijk is, maar dat er wellicht een wachtlijst zou zijn. Indien deze stelling juist is, mochten de bewoners op grond van deze mededeling verwachten dat het verkrijgen van een parkeervergunning mogelijk was en beantwoorden de verkochte appartementen niet aan de overeenkomst. De Alliantie heeft echter betwist dat de makelaar de gestelde mededeling heeft gedaan.
Uiteindelijk oordeelt het Hof dat De Alliantie ten opzichte van de appellanten niet tekortgeschoten is in de nakoming van de koopovereenkomsten. Er valt niet in te zien waarom zij onrechtmatig jegens de bewoners zou hebben gehandeld.