ECLI:NL:GHAMS:2018:2828 (Vervolging inzake straatvervuiling niet in strijd met beginselen van goede procesorde)

Hof 31 juli 2018, Vervolging inzake straatvervuiling niet in strijd met beginselen van goede procesorde
(ECLI:NL:GHAMS:2018:2828)

Door Jay Irfan

Essentie

In deze zaak werd de betrokkene vervolgd voor het op straat gooien van een blikje. De raadsvrouw van de betrokkene was van mening dat het Openbaar Ministerie zich niet moet richten op dit soort kleine delicten – immers, er wordt zo vaak afval op straat gegooid en een groot deel van die daders wordt niet vervolgd – terwijl er veel grotere criminelen vrij rondlopen. Volgens de advocate waren in casu diverse beginselen van de goede procesorde geschonden.

Rechtsregel

De centrale vraag in deze zaak betrof de kwestie van de beginselen van de goede procesorde: zijn deze geschonden of niet? Het gerechtshof was niet van mening dat de beginselen van de goede procesorde zijn geschonden, zodat het Openbaar Ministerie niet niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

Inhoud arrest

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 3 maart 2016 in Haarlem rondom de Kruisweg een blikje in een openbaar toegankelijke ruimte heeft achtergelaten zonder gebruik te maken van een afvalbak. De verdachte zou het blikje op straat hebben gegooid. De tenlastelegging is gebaseerd op artikelen 1a, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten jo. art. 10.23 van de Wet milieubeheer en art. 21, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening Haarlem 2013.

De raadsvrouw stelt in haar verweer dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De vervolging van verdachte zou namelijk in strijd zijn met de beginselen van een goede procesorde, met name het gelijkheidsbeginsel. Volgens de raadsvrouw zijn er talloze mensen die afval op straat gooien en groot deel van hen wordt niet vervolgd. Waarom wordt haar cliënt dan wel vervolgd? De raadsvrouw van verdachte vervolgt haar verweer door te stellen dat het Openbaar Ministerie zwaardere feiten moet gaan vervolgen en zich niet moet bezighouden met kleine strafbare feiten zoals in casu het geval is. Dit zou in strijd zijn met het beginsel van een redelijke belangenafweging.

Het hof oordeelt dat rechters niet mogen toetsen of het Openbaar Ministerie wel of niet het juiste besluit heeft genomen door iemand te vervolgen. Het Openbaar Ministerie is de enige instantie in Nederland die mag beslissen of iemand wordt vervolgd. De officier van justitie maakt in dezen een belangenafweging; het hof heeft hier dus niets over te zeggen. De vervolging in casu is niet in strijd met beginselen van een goede procesorde en daarom kan het hof geen niet-ontvankelijkheid uitspreken. Voorts oordeelt het hof dat de vervolging niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Daders van gelijksoortige strafbare feiten worden immers wel degelijk vervolgd als er genoeg bewijsmiddelen zijn die een dader aanwijzen. De raadsvrouw bagatelliseert daarom het delict in kwestie. Ook dit verweer faalt.

Het hof acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Volgens de Justitiële Documentatie van verdachte is hij ook eerder voor andere strafbare feiten veroordeeld. Het hof neemt dit mee in zijn oordeel en meent dat “de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het op straat gooien van een bierblikje, ondanks het feit dat er in het gebied waar de verdachte zich bevond afvalbakken stonden. Dit is een hinderlijk feit dat bijdraagt aan de vervuiling van het milieu en bij andere gebruikers van de openbare ruimte ergernis opwekt en/of hen ertoe aanzet het milieu eveneens te vervuilen. In een klein dichtbevolkt land als Nederland moet dit zoveel mogelijk worden voorkomen.” De verdachte wordt veroordeeld tot een geldboete van 160 euro subsidiair drie dagen hechtenis.