ECLI:NL:CRVB:2022:1248 (DUO mag maximaal drie jaar studiefinanciering herzien en terugvorderen)

Centrale Raad van Beroep, 22 juni 2022, DUO mag maximaal drie jaar studiefinanciering herzien en terugvorderen
(ECLI:NL:CRVB:2022:1248)

Door Nisrine Boukrit

Essentie

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) maximaal drie jaar studiefinanciering mag herzien en terugvorderen. DUO heeft na een controle van de woonsituatie van een uitwonende student de studiefinanciering herzien over de hele periode (ruim vijf jaar) waarin de student op het adres is ingeschreven bij de basisregistratie personen (brp). De werking van het wettelijk bewijsvermoeden moet worden beperkt tot maximaal 36 maanden: deze periode is lang genoeg voor DUO om een controle uit te voeren. De beperking voorkomt ook dat de student in bewijsproblemen komt. De student hoeft nu minder terug te betalen dan in eerste instantie gevorderd is.

Rechtsregel

De CRvB oordeelde dat een langdurige werking van het bewijsvermoeden bij de herziening moet worden beperkt. Er mag van DUO verwacht worden dat binnen een termijn van 36 maanden controles kan uitvoeren op het rechtmatig gebruik van studiefinanciering. Dit zou niet zo lang moeten zijn dat het de student onnodig moeilijk wordt gemaakt tegenbewijs te leveren. Een beperking tot deze termijn voorkomt dan ook dat de student met een onnodig hoge schuld wordt geconfronteerd. De CRvB oordeelde dat de werking van het wettelijk vermoeden bij herziening in beginsel moeten worden beperkt tot maximaal 3 jaar.

Inhoud

Appellant heeft van 1 juli 2013 tot 1 maart 2019 studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 200) ontvangen, berekend naar de norm die geldt voor een uitwonende studerende. Op 23 januari 2019 hebben twee controleurs in opdracht van de minister onderzoek gedaan naar de woonsituatie van appellant, in de vorm van een huisbezoek. De student bleek niet op het brp-adres te wonen. Het was niet aannemelijk dat de student al zes jaar op het brp-adres woonde gezien de afwezigheid van voldoende persoonlijke spullen die op een lange verblijfsduur duiden. Tijdens het huisbezoek is een behoorlijke hoeveelheid persoonlijke spullen van de hoofdbewoners aangetroffen in de ruimte die bestemd was voor de student. Bovendien gebruikten de hoofdbewoners de kamer als wasruimte. Appellant voerde als argument aan dat hij in 2018 getroffen is door een ernstige ziekte, maar deze werd door de CRvB onvoldoende onderbouwd.

Op 11 februari 2019 is op basis van het voornoemde onderzoek de aan appellant toegekende studiefinanciering met ingang van 1 juli 2013 herzien, in de zin dat hij vanaf die datum als thuiswonende studerende is aangemerkt. Als gevolg daarvan is een bedrag van € 13.457,96 van hem teruggevorderd. Hiertegen is appellant is bezwaar gegaan. Het bezwaar van appellant tegen de besluiten van 11 februari 2019 is door de minister op 21 juni 2019 ongegrond verklaard.

Met de bevindingen van het huisbezoek heeft DUO het bewijs geleverd dat de student op dat moment niet woonde op het brp-adres. Met het wettelijk bewijsvermoeden is daarmee ook voor de daaraan voorafgegaande periode het bewijs geleverd dat de student niet woonde op het brp-adres, welke gevolgen heeft voor de uitwonendenbeurs. De student raakt de uitwonendenbeurs dan met terugwerkende kracht kwijt. Het bedrag dat de student ten onrechte heeft gekregen, moet hij terugbetalen. Het bewijs vermoeden vergemakkelijkt een effectieve fraudebestrijding.

De CRvB oordeelde dat een langdurige werking van het bewijsvermoeden bij de herziening moet worden beperkt. Er mag van DUO verwacht worden dat binnen een termijn van 36 maanden drie jaar controles kan uitvoeren op het rechtmatig gebruik van studiefinanciering. Dit zou niet zo lang moeten zijn dat het de student onnodig moeilijk wordt gemaakt tegenbewijs te leveren. Een beperking tot deze termijn voorkomt dan ook dat de student met een onnodig hoge schuld wordt geconfronteerd. De CRvB oordeelde dat de werking van het wettelijk vermoeden bij herziening in beginsel moeten worden beperkt tot maximaal 3 jaar.

Herziening en teurgvordering over een langere periode kan wel plaatsvinden als DUO met aanvullend bewijs aannemelijk maakt dat de student ook voorafgaand aan de periode van 3 jaar niet op het brp-adres woonde of wanneer de student dit niet zelf heeft erkend.

Met behulp van het bewijsvermoeden heeft DUO bewezen dat de student van 1 februari 2016 tot en met 23 januari 2019 niet op het brp-adres woonde. De herziening is daarom over deze periode rechtmatig. Met betrekking tot de medische omstandigheden van de student in 2018, heeft DUO al eerder aanleiding gevonden om af te zien van de terugvordering van het verschil tussen de uitwonenden- en thuiswonendenbeurs over de periode van februari 2018 tot maart 2019. Dan resteert er nog een terugvordering over de periode van 1 februari 2016 tot 1 februari 2018. De student hoeft dus een lager bedrag terug te betalen.