Centrale Raad van Beroep, 20 februari 2020, Ontslag ambtenaar na grensoverschrijdend gedrag
(ECLI:NL:CRVB:2020:382)
Door Esmee Kuipers
Essentie
Een senior ambtenaar is ontslagen door de Gemeente Utrecht. Hij vertoonde stelselmatig grensoverschrijdend en intimiderend gedrag in de vorm van het aanstichten en actief bijdragen aan een onveilige werksfeer. Tevens heeft hij veelvuldig grensoverschrijdende foto’s aan collega’s verstuurd.
Rechtsregel
Appellant is ontslagen op grond van art. 16:3 lid 1 aanhef en onder h ARU. Appellant is hiertegen in beroep gegaan en daarom moet de Raad nu beoordelen of het ontslag gegrond is.
Inhoud
Appellant was sinds 1993 werkzaam bij de gemeente Utrecht. In 2016 is een onderzoek naar hem gestart na een klacht van een collega wegens structureel pesten en intimidatie. Vervolgens werd hij ontslagen en ging hiertegen in beroep. De rechtbank heeft dit beroep ongegrond verklaard. Er is vastgesteld dat appellant zich schuldig heeft gemaakt aan de volgende feiten:
- Stelselmatig grensoverschrijdend en intimiderend gedrag in de vorm van het aanstichten van en het actief bijdragen aan een onveilige werksfeer op de afdeling, waaronder het doelbewust negeren van leidinggevenden en medewerkers met wie appellant het niet eens was. Verder herhaaldelijk vertellen dat een collega en leidinggevende door hem zijn vertrokken, het maken van seksistische en intimiderende opmerkingen en het regelmatig boeren en winden laten.
- Misbruik van ICT-middelen van de gemeente Utrecht door vaak grensoverschrijdende foto’s aan collega’s te versturen en waaronder ook het versturen van een bewerkt curriculum vitae van een collega;
- Het ongeoorloofd kennisnemen van de klachtbrief met bijlagen van een collega die door een andere collega ongeoorloofd aan hem was verstrekt.
- Overtreding van de voorwaarden die gekoppeld waren aan de toestemming aan appellant om nevenwerkzaamheden te verrichten als trainer/scout van de opleiding van vereniging, het inschakelen van een collega daarbij en het zonder toestemming gebruik maken van kopieerfaciliteiten. Appellant heeft tijdens werktijd werkzaamheden voor de opleiding verricht, waaronder het versturen van e-mails en het geven van opdrachten aan collega’s om tijdens hun werktijd werkzaamheden voor de opleiding te verrichten zonder dat daarvoor toestemming is gevraagd, zoals het maken van kleurkopieën op apparaten en papier van de gemeente Utrecht.
Appellant heeft naar voren gebracht dat het onderzoek van de Klachtencommissie onzorgvuldig is uitgevoerd en dat het advies van de commissie op die grond niet aan het bestreden besluit ten grondslag had mogen worden gelegd. Er is aangevoerd dat ten onrechte gebruik is gemaakt van verklaringen van anonieme getuigen vanwege het risico op wraakhandelingen, mede gezien de rol van de leidinggevenden bij het inschakelen van getuigen. Evenmin als de rechtbank volgt de Raad appellant in zijn grief dat het onderzoek van de Klachtencommissie onzorgvuldig is geweest. Door de Klachtencommissie zijn, naast de vijf anonieme getuigen, ook vijf andere getuigen gehoord, onder wie leidinggevenden.
Met betrekking tot het aanstichten tot en deelnemen aan ongewenst gedrag overweegt de Raad dat uit het rapport van de Klachtencommissie blijkt dat appellant op de afdeling jarenlang een negatieve rol vervulde. Hij maakte herhaaldelijk opmerkingen dat hij collega’s kon maken en breken, maakte seksistische en ongepaste opmerkingen naar vrouwen, raakte ze soms ongevraagd aan, zocht informatie van vrouwen op via internet, maakte kleinerende opmerkingen over het uiterlijk van collega’s en vertoonde ongepast gedrag op het werk zoals het laten van winden en boeren en het wegschieten van stukjes snot naar collega’s. Verder verstuurde appellant foto’s naar collega’s van onder andere een schaars gekleed voetbalelftal, van een vrouwelijk geslachtsorgaan met geslachtsziekte (omdat een vrouwelijke collega had verteld over een operatie aan haar vagina) en van lilliputters (omdat een collega van een andere afdeling klein was).
Appellant heeft verder een volstrekt ongepast Sinterklaasgedicht gemaakt en verspreid over een vrouwelijke collega die zou stinken met als conclusie dat ze maar zelfmoord moest plegen en heeft een curriculum vitae van een collega, waarover appellant vertrouwelijk beschikte, op kwetsende wijze herschreven en verspreid. Appellant wordt niet gevolgd in zijn visie dat dit alles was te vatten onder humoristisch gedrag dat paste in de op de afdeling heersende werksfeer. Appellant had juist vanwege zijn senioriteit een voorbeeldfunctie op de afdeling. Herhaaldelijk zei appellant ook dat een voormalige collega en een voormalige leidinggevende door zijn toedoen zouden zijn ontslagen. Opvallend is dat wanneer appellant door leidinggevenden werd aangesproken op zijn gedrag, hij structureel antwoordde dat anderen het maar moesten zeggen als ze iets niet leuk vonden. Het aan appellant onder 1 en 2 verweten plichtsverzuim staat vast.
Met betrekking tot de nevenwerkzaamheden als trainer/scout bij vereniging, heeft appellant gehandeld in strijd met de voorwaarden waaronder aan hem toestemming was verleend om die werkzaamheden te verrichten. Uit in het dossier aanwezige e-mailberichten blijkt dat appellant vaak onder werktijd voor deze functie werkzaamheden verrichtte, kleurenkopieën maakte op kopieerapparaten van de gemeenten en zelfs collega’s opdrachten gaf om werkzaamheden in dat kader uit te voeren. Ook verzond hij e-mailberichten ten behoeve van zijn nevenfunctie vanaf zijn gemeentelijke e-mailaccount. Ook het aan appellant verweten plichtsverzuim onder 4 staat vast.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het ontslag gegrond.