ECLI:NL:CBB:2025:26 (Bevoegdheid van de AFM bij grensoverschrijdende kredietverstrekking)

College van Beroep voor het bedrijfsleven 28 januari 2025, Bevoegdheid van de AFM bij grensoverschrijdende kredietverstrekking)
(ECLI:NL:CBB:2025:26)

Inleiding

Op 28 januari 2025 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) uitspraak gedaan in de zaak tussen de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en de Spaanse kredietaanbieder [kredietaanbieder]. In deze uitspraak oordeelde het CBb dat de AFM niet bevoegd was om een openbare waarschuwing uit te vaardigen tegen [kredietaanbieder], omdat de Regeling aanpak flitskrediet in strijd is met het Europese recht en daarom onverbindend is. Dit artikel bespreekt de kern van de zaak, de juridische argumenten en de implicaties voor het toezicht op grensoverschrijdende kredietverstrekking binnen de EU.

Feiten van de zaak

De Spaanse kredietaanbieder [kredietaanbieder] biedt online kortlopende flitskredieten aan in Nederland. De kredietverstrekker rekent een boete wanneer een kredietnemer niet binnen vijf werkdagen na het sluiten van de overeenkomst de vereiste documenten overlegt. De AFM stelde dat deze boete als kredietvergoeding moest worden beschouwd en dat de maximale toegestane kredietvergoeding werd overschreden. Op basis hiervan heeft de AFM een openbare waarschuwing uitgevaardigd.

[Kredietaanbieder] vocht deze waarschuwing aan en kreeg in eerste instantie gelijk van de rechtbank Rotterdam (ECLI:NL:RBROT:2023:415). De AFM stelde hoger beroep in, waarop het CBb de uitspraak van de rechtbank bevestigde.

Juridische kwestie

De kern van het geschil was de vraag of de AFM op basis van de Regeling aanpak flitskrediet een openbare waarschuwing kon uitvaardigen tegen een in een andere EU-lidstaat gevestigde kredietverstrekker. De AFM baseerde haar bevoegdheid op deze regeling, maar [kredietaanbieder] voerde aan dat de regeling in strijd is met de Richtlijn inzake elektronische handel (Richtlijn 2000/31/EG).

Rechtsregel

Het CBb heeft geoordeeld dat:

  • Toezicht op online financiële dienstverlening in beginsel wordt uitgeoefend door de lidstaat waar de kredietverstrekker is gevestigd.
  • De Regeling aanpak flitskrediet een algemene maatregel is die op alle kredietverstrekkers van toepassing is en daardoor niet voldoet aan de vereisten van artikel 3 van de Richtlijn inzake elektronische handel.
  • Nederland heeft verzuimd Spanje en de Europese Commissie vooraf in kennis te stellen van de maatregelen, waardoor niet is voldaan aan de procedurele vereisten van de Richtlijn.
  • De Regeling aanpak flitskrediet daarom onverbindend is en de AFM niet bevoegd was om een openbare waarschuwing uit te vaardigen tegen [kredietaanbieder].

Analyse

Het CBb verwijst in haar oordeel naar eerdere rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU), waaronder het arrest Airbnb Ireland (C-390/18) en Google Ireland (C-376/22). Uit deze rechtspraak volgt dat een lidstaat alleen specifieke maatregelen mag nemen tegen een dienstverlener uit een andere lidstaat als wordt voldaan aan de procedurele eisen uit de Richtlijn inzake elektronische handel. De Regeling aanpak flitskrediet had algemene werking en voldeed niet aan deze eisen. Dit leidde tot de conclusie dat de regeling in strijd was met het Unierecht en dus niet van toepassing kon zijn op [kredietaanbieder].

Gevolgen

De uitspraak heeft belangrijke gevolgen voor het toezicht op grensoverschrijdende kredietverlening:

  • De AFM kan niet langer zonder meer handhavend optreden tegen kredietverstrekkers uit andere lidstaten.
  • De verantwoordelijkheid voor toezicht en handhaving ligt primair bij de toezichthouder van de lidstaat van vestiging.
  • De wetgever zal de Regeling aanpak flitskrediet mogelijk moeten herzien om deze in lijn te brengen met het Europese recht.
  • Consumentenbescherming kan onder druk komen te staan, omdat kredietverstrekkers zich kunnen vestigen in lidstaten met minder strikte regelgeving en zo de Nederlandse regelgeving kunnen omzeilen.

Belang voor de rechtspraktijk

Deze uitspraak bevestigt dat nationale toezichthouders gebonden zijn aan Europese regelgeving bij het handhaven van consumentenbescherming in de financiële sector. Dit is met name relevant voor grensoverschrijdende e-commerce en financiële dienstverlening, waar het vrije verkeer van diensten binnen de EU een grote rol speelt. De uitspraak kan ook invloed hebben op andere reguleringsmaatregelen die gericht zijn op buitenlandse aanbieders van financiële diensten. Het is nu aan de Nederlandse wetgever om een nieuwe aanpak te formuleren die wél in overeenstemming is met het EU-recht.