ECLI:HR:2022:1121 (Prejudiciële vragen over artikel 10a VPB & HvJ arrest Lexel AB)

Hoge Raad, 2 september 2022, Prejudiciële vragen over artikel 10a VPB & HvJ arrest Lexel AB (ECLI:HR:2022:1121)

Dit arrest van de Hoge Raad is een belangrijke ontwikkeling. Hij stelt namelijk prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie over de reikwijdte van het HvJ arrest Lexel AB. De reikwijdte van dit arrest is namelijk onduidelijk. Het Hof van Justitie kan meer duidelijkheid scheppen als de prejudiciële vragen beantwoord worden. Hieruit kan onder andere blijken of de renteaftrekbeperking in artikel 10a van de Wet VPB 1969 kan worden toegepast als de lening tegen marktconforme voorwaarden is afgesloten.

Rechtsregel

Nog onduidelijk en de rechtsregel moet blijken nadat de prejudiciële vragen zijn beantwoord door het Hof van Justitie.

Inhoud arrest

A NV is gevestigd in België en bezit de aandelen in belanghebbende, te weten X BV. A NV houdt tevens de aandelen in het Belgische C NV, welke een financieringslichaam is binnen de groep. A NV en X BV verwerven in het jaar 2000 de aandelen in D NV, welke zij gefinancierd hebben met een lening bij C NV. Later in het jaar 2000 neemt X BV de aandelen van A NV over, waardoor eerstgenoemde het volledige belang in D NV bezit. Deze overname financiert X BV met een lening bij de ING, maar in 2002 vervangt X BV deze lening door een lening van de groepsmaatschappij C NV. Hierbij is het goed om te weten dat de hiervoor genoemde lening van X BV bij C NV steeds uit het eigen vermogen van C NV werden verschaft, terwijl C NV deze gelden bij kapitaalstortingen van A NV heeft verkregen.

Volgens artikel 10a, lid 1, aanhef en letter c, van de Wet VPB 1969 komen bij het bepalen van de winst onder meer niet in aftrek renten ter zake van schulden aangegaan bij een verbonden lichaam, voor zover die schulden verband houden met de verwerving of uitbreiding van een belang in een lichaam dat na deze verwerving of uitbreiding een met de belastingplichtige verbonden lichaam is. In deze casus is hier sprake van. Aftrek van rentelasten is echter wel mogelijk indien de belastingplichtige bewijst (aannemelijk maakt) dat zich een van de in artikel 10a, lid 3, van de Wet VPB 1969 bedoelde situaties voordoet.

Met artikel 10a, lid 1, aanhef en letter c, van de Wet VPB 1969 wordt volgens de Hoge Raad beoogd tegen te gaan dat de Nederlandse belastinggrondslag wordt uitgehold door middel van rente die is verschuldigd op een schuld die willekeurig en zonder bedrijfseconomische redenen is aangegaan. Het gaat dus niet om grondslaguitholling door overmatige rentelasten, maar om uitholling door kunstmatig opgeroepen rentelasten.

De Hoge Raad wijst vervolgens geen definitief arrest. Hij stelt prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie om te weten of artikel 10a, van de Wet VPB 1969 in strijd is met de Europese verkeersvrijheden (artt. 49, 56 en 63 VWEU). Uit het arrest Lexel AB is namelijk mogelijk af te leiden dat als een lening tegen marktconforme voorwaarden is afgesloten binnen een groep, dat een lidstaat dan geen renteaftrekbeperking (bijv. art. 10a Wet VPB 1969) mag toepassen op de rente die in aftrek wordt gebracht. In het arrest Lexel AB gaat het om een Zweedse wettelijke regeling, die inhoudt dat rente-uitgaven niet mogen worden afgetrokken indien de belangrijkste reden voor het ontstaan van de schuld erin bestaat een groep verbonden ondernemingen een aanzienlijk belastingvoordeel te verschaffen. Naar het oordeel van het Hof van Justitie kan de rechtvaardigingsgrond die verband houdt met de bestrijding van belastingfraude en -ontwijking niet worden aanvaard voor die Zweedse wettelijke regeling. In punt 56 van het arrest Lexel AB heeft het Hof van Justitie hiertoe redengevend geacht dat transacties die tegen marktconforme voorwaarden zijn aangegaan en daardoor geen volstrekt kunstmatige constructies vormen, binnen de werkingssfeer van de Zweedse wettelijke regeling kunnen vallen. Uit dit punt kan mogelijk worden afgeleid dat als een transactie tegen marktconforme voorwaarden is afgesloten, dat dan geen sprake kan zijn van belastingfraude of -ontwijking.

De Hoge Raad vraagt aan het Hof van Justitie of de rente op een lening die volstrekt kunstmatig is, ook in aftrek kan worden beperkt, ondanks dat de lening tegen marktconforme voorwaarden is afgesloten bij een groepsmaatschappij. Volgens de Hoge Raad worden de verkeersvrijheden inderdaad geschonden bij de toepassing van artikel 10a, Wet VPB 1969, maar wordt dit gerechtvaardigd doordat de regeling belastingfraude en -ontwijking tegengaat, terwijl de regeling ook proportioneel is. Desondanks stelt de Hoge Raad vragen aan het Hof van Justitie, doordat de reikwijdte van het arrest Lexel AB onduidelijk is en wordt het geding geschorst totdat het Hof van Justitie een beslissing heeft genomen.