ECLI:HR:2012:BR2342 (Voorbedachte rade I)

Hoge Raad, 28 februari 2012, Voorbedachte rade I
(ECLI:NL:HR:2012:BR2342)

Door Esmee Kuipers

Essentie

In dit arrest staat het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ centraal. Verdachte had met een groep vrienden een vakantiehuisje gehuurd. ‘s Nachts is de groep vrienden uitgegaan. Een deel van de groep ging eerder terug naar het vakantiehuisje. Verdachte maakte deel uit van de groep die langer in de stad bleef. Verdachte had veel alcohol gedronken. Toen verdachte samen met drie vrienden terugliep naar het vakantiehuisje, kwamen zij slachtoffer 1 en slachtoffer 2 tegen. Bij die confrontatie werd verdachte door slachtoffer 2 met een glazen voorwerp op zijn hoofd geslagen. Betrokkene 3 werd aan zijn hoofd geraakt door een stuk steen.
Verdachte en zijn vrienden zijn daarop naar het vakantiehuisje gegaan. Door de slachtoffers is geroepen dat zij zouden schieten met een 9 mm. Door de vrienden is toen gezegd dat ze terug zouden gaan om de mannen terug te pakken. Het was duidelijk dat de vrienden weer terug zouden gaan om de twee mannen een pak rammel te geven. Verdachte heeft toen zijn autosleutels gezocht en heeft een survivalmes uit zijn auto gepakt. Met dat mes is verdachte teruggegaan naar de slachtoffers. Slachtoffer 1 werd in zijn borststreek gestoken. Verdachte heeft bij zijn verhoor tegenover de hulpofficier verklaard dat hij naar zijn auto is gelopen en daar een mes uit heeft gepakt en dat hij daarna met het mes heeft gestoken. Ter terechtzitting van de militaire kamer van de rechtbank  heeft verdachte verklaard dat niemand anders heeft gestoken.

Rechtsregel

Verdachte wordt primair art. 289 Sr ten laste gelegd. De ‘voorbedachte rade’ moet worden gerealiseerd in dezelfde betekenis als daaraan in art. 289 Sr toekomt. Het middel faalt op het bestanddeel ‘voorbedachte raad’. Zoals in de toelichting op het middel terecht wordt aangevoerd, is naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad voldoende dat komt vast te staan dat de verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.

Inhoud

De door het Hof gegeven motivering van de vrijspraak van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ maakt de beslissing niet onbegrijpelijk, nu het Hof zijn beslissing mede heeft gebaseerd op een andere uitleg en waardering van gegevens van feitelijke aard dan door het Openbaar Ministerie gegeven motivering omtrent de aard en duur van de gemoedtoestand waarin verdachte handelde en daarmee de gelegenheid die verdachte had zich te beraden op het slachtoffer van het leven te beroven.

Het bestanddeel met ‘voorbedachten rade’ heeft tot gevolg dat in vergelijking met delicten waarin dat bestanddeel niet is opgenomen, het wettelijk strafmaximum aanzienlijk wordt verzwaard. Voor een bewezenverklaring van dit bestanddeel moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.

Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen besluit vormt  een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar hoeft de rechter niet ervan te weerhouden een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een kort tijdsbestek tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Mede met oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven.