ECLI:EU:C:2017:814 (Bridge is geen sport voor de btw volgens het HvJ EU (C-90/16))

Hof van Justitie EU 26 oktober 2017, Bridge is geen sport voor de btw volgens het HvJ EU (The English Bridge Union Limited – C-90/16) (ECLI:EU:C:2017:814)

Inhoud arrest

Wanneer is een activiteit een ‘sport’ voor de btw? Deze vraag is van belang om te bepalen of de sportvrijstelling van toepassing. Het Hof van Justitie beantwoord deze vraag in dit arrest voor (wedstrijd)bridge.

Rechtsregel

De sportvrijstelling in artikel 132(1)(m) van de Btw-richtlijn kan enkel worden toegepast bij activiteiten die worden gekenmerkt door een niet te verwaarlozen lichamelijke component. Het is niet relevant of de activiteit op een bepaald niveau wordt georganiseerd of in competitieverband wordt beoefend. Dat een activiteit goed is voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid, brengt ook niet mee dat de sportvrijstelling van toepassing is als de lichamelijke component verwaarloosbaar is.

Bij wedstrijdbridge is de lichamelijke component verwaarloosbaar en daarom is de sportvrijstelling niet van toepassing op de inschrijfgelden die een bridgevereniging in rekening brengt.

Inhoud arrest

The English Bridge Union Limited (“EBU”) is een nationale instelling zonder winstoogmerk, die is belast met de regulering en ontwikkeling van wedstrijdbridge in Engeland. EBU organiseert wedstrijdbridgetoernooien, waarbij zij de spelers voor hun deelneming inschrijfgeld in rekening brengt. De vraag is of de btw-vrijstelling in artikel 132(1)(m) van de Btw-richtlijn (“sportvrijstelling”) van toepassing is op de inschrijfgelden die EBU in rekening brengt aan haar leden. Deze bepaling verplicht lidstaten namelijk om de volgende diensten vrij te stellen voor de btw:

sommige diensten welke nauw samenhangen met de beoefening van sport of met lichamelijke opvoeding en welke door instellingen zonder winstoogmerk worden verricht voor personen die aan sport of lichamelijke opvoeding doen

Wedstrijdbridge is een kaartspel dat intellectuele inspanningen en vaardigheden vergt, maar waarvan de lichamelijke component te verwaarlozen is blijkens de feiten in deze zaak.

Het HvJ EU merkt ten eerste op dat de sportvrijstelling het begrip “sport” niet definieert. Volgens vaste rechtspraak moet dit dan worden uitgelegd in overeenstemming met de (1) gebruikelijke betekenis ervan in de (omgangs)taal, waarbij (2) de context en (3) de doelstelling van de regeling wel in ogenschouw moeten worden gehouden.

(1) In de omgangstaal betreft het begrip “sport” doorgaans een lichamelijke activiteit. Met andere woorden, het betreft een activiteit die wordt gekenmerkt door een niet te verwaarlozen lichamelijke component.  (2) Wat betreft de context merkt het HvJ EU het volgende op. De vrijstellingen in artikel 132 van Btw-richtlijn beogen bepaalde activiteiten van algemeen belang te stimuleren door deze vrij te stellen van btw. De vrijstellingen zien echter niet op alle activiteiten van algemeen belang, maar alleen op die daar worden opgesomd en beschreven. (3) Ten slotte is het doel van artikel 132(1)(m) van de Btw-richtlijn om diensten te bevorderen die nauw samenhangen met de beoefening van sport of met lichamelijke opvoeding, welke worden beoefend door brede lagen van de bevolking.

Bridge is een denksport en is een activiteit die ten goede komt aan de geestelijke en lichamelijke gezondheid van de deelnemers. Activiteiten die alleen rust en ontspanning brengen, vallen echter niet onder de sportvrijstelling. Dit geldt zelfs indien zij goed blijken te zijn voor de lichamelijke en geestelijke gezondheid. Dat deze activiteit in wedstrijdverband wordt beoefend, maakt het voorgaande niet anders. Uit eerdere rechtspraak van het HvJ EU blijkt namelijk niet dat de activiteit op een bepaalde niveau of in georganiseerd verband moet worden beoefend om als sport te kwalificeren.

Op basis van de bewoordingen van de sportvrijstelling, maar ook gezien de context en doelstelling van deze vrijstelling, kan de sportvrijstelling enkel worden toegepast bij activiteiten die worden gekenmerkt door een niet te verwaarlozen lichamelijke component.

Het HvJ EU laat in deze zaak wel de deur openstaan voor de toepassing van een andere vrijstelling: artikel 132(1)(n) van de Btw-richtlijn stelt dat lidstaten bepaalde culturele diensten door publieke of erkende instellingen vrijstellen voor de btw. Als culturele dienst kan volgens het HvJ EU ook een activiteit vallen die, gelet op de geschiedenis ervan en op de tradities waarvan zij deel uitmaakt, een dermate grote plaats in het sociale en culturele erfgoed van het land inneemt, waardoor het als cultuur van het land kan worden beschouwd. Of in casu daar sprake van is, heeft het HvJ EU niet beantwoord.