HvJ Groupe Steria, HvJ EU 2 september 2015
(ECLI:EU:C:2015:524)
Door Michiel Hennevelt
Essentie
Arrest van het HvJ EU over de per-elementbenadering bij fiscale groepsregimes. Moeten bepaalde voordelen van deze groepsregimes ook aan buitenlandse dochters gegeven worden, al kunnen deze dochters geen deel uitmaken van de fiscale groep?
Rechtsregel
Hoewel het in overeenstemming is met het EU-recht om fiscale groepsregimes niet grensoverschrijdend toe te passen, kan het weigeren van bepaalde voordelen die voortvloeien uit deze regimes wel in strijd zijn met het EU-recht. Het HvJ EU bevestigt dus de per-elementbenadering.
Inhoud arrest
Groupe Steria SCA is de moedermaatschappij van een fiscaal geïntegreerde groep in de zin van de Franse belastingwet. In de groep kunnen slechts binnenlandse dochters geïntegreerd worden. Buitenlandse dochtermaatschappijen kunnen dat niet. De dividenden die Groupe Steria SCA van de buitenlandse dochtermaatschappijen ontvangt worden afgetrokken van haar nettowinst. 5% van deze dividenden zijn echter niet aftrekbaar als forfaitaire kosten en lasten die verband houden met de deelneming in de buitenlandse dochtermaatschappijen.
Groupe Steria SCA betoogt dat het gehele dividend in aftrek moet komen, omdat de dividenden ontvangen van de binnenlandse vennootschappen ook volledig vrijgesteld zijn. Deze dividenden worden binnen de fiscale groep immers niet in de winst van Groupe Steria SCA betrokken. Dit onderscheid zou in strijd zijn met de vrijheid van vestiging.
De Franse rechter oordeelt dat uit jurisprudentie van het HvJ EU duidelijk blijkt dat fiscale groepsregimes beperkt mogen worden tot binnenlandse dochterondernemingen. Het is echter niet duidelijk of dit geldt voor alle voordelen die zo’n groepsregime met zich meebrengt, zoals het niet van toepassing zijn van de regeling die de aftrekbaarheid van ontvangen dividend beperkt. Om dit op te helderen stelt de Franse rechter prejudiciële vragen aan het HvJ EU.
Het HvJ EU oordeelt dat de vrijheid van vestiging wordt belemmerd als het voor een concernvennootschap ongunstiger is om een dochter in het buitenland op te richten ten opzichte van de binnenlandse situatie. De Franse regeling heeft inderdaad tot gevolg dat dividenden die de moeder ontvangt van buitenlandse dochters zwaarder belast worden dan dividenden ontvangen van binnenlandse dochters. Dit is een belemmering van de vrijheid van vestiging, die slechts toegestaan kan worden als sprake is van een rechtvaardigingsgrond.
Een dergelijke rechtvaardigingsgrond is niet van toepassing, waardoor de Franse regeling in strijd is met het EU-recht. Dit arrest van het HvJ EU bevestigt dat bij fiscale groepsregimes een per-elementbenadering van toepassing kan zijn. Het is nog de vraag of dit ook gevolgen heeft voor de Nederlandse fiscale eenheid. De Hoge Raad heeft hier inmiddels prejudiciële vragen over gesteld, zie HR 8 juli 2016, BNB 2016,197.