ECLI:EU:C:2011:124 (Zambrano)

Zambrano, HvJ EU 8 maart 2011
(ECLI:EU:C:2011:124)

Door Lisanne Roestenberg

Essentie

Als een persoon een kind heeft met een nationaliteit van een EU-lidstaat, kan de ouder hieraan een afgeleid verblijfsrecht ontlenen.

Rechtsregel

Artikel 20 VWEU moet zo worden uitgelegd dat een lidstaat aan een burger van een niet-lidstaat een verblijfsrecht toekent als hij of zij kinderen heeft met de nationaliteit van die lidstaat. Daarnaast mag die lidstaat de vader of moeder geen arbeidsvergunning ontzeggen.

De ouder krijgt een verblijfsrecht en een arbeidsvergunning, omdat het weigeren hiervan de betrokken kinderen het genot van de belangrijkste burgerrechten ontzegt. Er kan namelijk van worden uitgegaan dat de weigering aan de ouders een verblijfsrecht toe te kennen ertoe leidt dat de kinderen zullen worden verplicht uit Europa weg te gaan met hun ouders. Tevens kan het zo zijn dat de ouder die geen werkvergunning heeft, niet in zijn levensonderhoud kan voorzien, wat er ook toe kan leiden dat de kinderen uit Europa weg moeten gaan. Zie ook dit artikel dat al eerder gepubliceerd werd.

Inhoud arrest

Op 14 april 1999 vraagt Zambrano asiel aan in België. Zambrano heeft de Colombiaanse nationaliteit. In februari 2000 komt zijn echtgenote naar België en vraagt de status van vluchteling aan. Bij besluit van 11 september 2000 worden hun verzoeken afgewezen.

Op 20 oktober 2000 dient Zambrano een aanvraag tot regularisatie van zijn verblijf in, omdat het voor hem onmogelijk is om naar Columbia terug te keren door de verslechterde situatie daar. Bovendien doet Zambrano zijn best om in België te integreren en gaat zijn kind naar de kleuterschool. Tenslotte stelt Zambrano dat hij, als hij terug moet naar Columbia, opnieuw gaat lijden aan PTSS doordat hij in Columbia ontvoerd is geweest. Bij beslissing van 8 augustus 2001 wordt deze aanvraag afgewezen. Het hiertegen ingestelde beroep wordt verworpen.

Hoewel Zambrano geen arbeidsvergunning heeft, gaat hij met ingang van 1 oktober 2001 fulltime werken, waardoor hij in het levensonderhoud van zijn gezin kan voorzien. Op 1 september 2003 bevalt de echtgenote van Zambrano van hun tweede kind. Hij krijgt, gelet op de Colombiaanse nationaliteitsregels, de Belgische nationaliteit.

Op 9 september 2004 doen Zambrano en zijn vrouw een nieuwe aanvraag tot regularisatie van hun verblijf. Naar aanleiding van de geboorte van hun derde kind, die ook de Belgische nationaliteit krijgt, doet Zambrano een aanvraag tot vestiging omdat zij bloedverwanten in de opgaande lijn van een Belgisch staatsburger zijn. Vervolgens wordt aan hen een attest van immatriculatie afgegeven, waarmee zij tot en met 13 februari 2006 in België mochten blijven.

De aanvraag tot vestiging van Zambrano wordt bij besluit van 8 november 2005 afgewezen, die van zijn echtgenote bij besluit van 26 januari 2006 ook. De reden ervoor is dat Zambrano er met een kunstgreep voor zou willen zorgen een verblijfsvergunning te krijgen. Zambrano stelt beroep in, waardoor hij een speciale verblijfsvergunning krijgt om de behandeling van het beroep in België te mogen afwachten.

Inmiddels is Zambrano werkloos en vraagt een werkloosheidsuitkering aan. Deze wordt hem bij besluit van 20 februari 2006 geweigerd. Tegen dit besluit gaat Zambrano in beroep.

Tijdens een onderzoek in oktober 2006 blijkt dat Zambrano opnieuw werkt. Hij moet meteen stoppen met die werk, waarna zijn arbeidsovereenkomst per direct wordt beëindigd en Zambrano opnieuw een uitkering aanvraagt. Ook dit verzoek wordt afgewezen en Zambrano stelt beroep in.

De afwijzingsgrond van beide besluiten is dat Zambrano heeft gewerkt zonder arbiedsvergunning, waardoor hij niet voldoet aan de voorwaarden om voor een (werkloosheids)uitkering in aanmerking te komen.

Zambrano stelt dat hij rechtstreeks aan het EG-verdrag een verblijfsrecht ontleent of ten minste een afgeleid verblijfsrecht heeft dat wordt toegekend aan bloedverwanten in opgaande lijn van een jong kind, staatsburger van een lidstaat. Hij verwijst naar het arrest Zhu en Chen van 19 oktober 2004 (C-200/02, jurisprudentie blz. I-9925). Voor hem was een arbeidsvergunning dus niet nodig.

De Arbeidsrechtbank te Brussel schorst de behandeling van de zaak en verzoekt het HvJ EU om een prejudiciële beslissing op de gestelde prejudiciële vragen. De Arbeidsrechter wil weten of de bepalingen uit het VWEU moeten worden uitgelegd dat een ouder, burger van een niet-lidstaat, die kinderen heeft met de nationaliteit van een lidstaat, hierdoor een verblijfsrecht krijgt in de lidstaat en ook een vrijstelling van een arbeidsvergunning krijgt. Het HvJ beantwoordt deze vragen en bepaalt dat de nationale rechter over de proceskosten moet beslissen.