HvJ Papillon, HvJ EU 27 november 2008
(ECLI:EU:C:2008:659)
Door Michiel Hennevelt
Essentie
Belangrijk arrest voor de Nederlandse fiscale eenheid. Het Hof van Justitie oordeelt over de toelaatbaarheid van beperkingen op de fiscale eenheid als er sprake is van buitenlandse schakels in de concernstructuur.
Rechtsregel
Het is in strijd met de vrijheid van vestiging om een fiscale eenheid tussen een Franse (of Nederlandse) moeder en een Franse (of Nederlandse) kleindochter niet toe te staan, op grond dat de tussenhoudster-dochter niet in Frankrijk (of Nederland), maar wel ergens anders in de EU is gevestigd.
Inhoud arrest
Hoewel het in dit arrest om een Franse regeling gaat, heeft de uitspraak ook grote gevolgen gehad voor de Nederlandse fiscale eenheid in de vennootschapsbelasting. Daarom zal ik eerst kort de feiten en de uitspraak van het arrest weergeven, en daarna ingaan op de bijzonderheden voor de Nederlandse fiscale eenheid.
Papillon bezit 100% van de aandelen in een Nederlandse vennootschap, die weer 99,9% van de aandelen in een de Franse Kiron SARL bezit. Op grond van de Franse wet heeft Papillon deze indirecte dochter in een met de fiscale eenheid vergelijkbare fiscale integratieregeling opgenomen. Hierdoor kunnen winsten en verliezen tussen beide vennootschappen verrekend worden. De Franse belastingdienst weigert integratie, omdat Kiron SARL indirect wordt gehouden via een niet in Frankrijk gevestigde vennootschap. In de procedure die hierop volgt vraagt de Franse cassatierechter aan het HvJ of het weigeren van de integratieregeling vanwege de aanwezigheid van een niet in Frankrijk gevestigde tussenhoudster in strijd is met de vrijheid van vestiging.
Het HvJ constateert dat de integratieregeling een belastingvoordeel oplevert dat niet wordt toegekend als er sprake is van een niet in Frankrijk gevestigde tussenhoudster. Het belastingvoordeel zou wel mogelijk zijn als de tussenhoudster in Frankrijk was gevestigd. Vervolgens oordeelt het HvJ dat deze twee situaties objectief vergelijkbaar zijn. Er is dus sprake van een ongelijke behandeling op basis van vestigingsplaats, die een verboden beperking van de vrijheid van vestiging oplevert. Vervolgens geeft het HvJ nog een groot aantal rechtsoverwegingen, die er heel kort gezegd op neerkomen dat er geen rechtvaardiging is voor deze beperking. Frankrijk moet de beperking opheffen.
Wat is nu het belang van dit oordeel voor Nederland? De fiscale eenheid in Nederland is op veel vlakken vergelijkbaar met de Franse integratieregeling, met name op het punt van onderlinge verliesverrekening. Op basis van deze en een latere uitspraak, is dan ook de Nederlandse regelgeving op het gebied van de fiscale eenheid aangepast. Ook in Nederland is het nu mogelijk dat een Nederlandse moeder een fiscale eenheid vormt met een Nederlandse kleindochter, terwijl de tussenhoudster-dochter niet in Nederland, maar wel in de EU is gevestigd. Ook een andere variant is denkbaar: de niet in Nederland, maar wel in de EU gevestigde moeder, met twee in Nederland gevestigde dochters. De nieuwe regelgeving maakt mogelijk dat de twee dochters een fiscale eenheid vormen. Zij hadden immers ook een fiscale eenheid kunnen vormen als de moeder wel in Nederland was gevestigd.
Hoewel deze regelgeving nog niet in de Wet op de Vennootschapsbelasting is opgenomen, zijn dergelijke fiscale eenheid-varianten al wel mogelijk. Het wetsvoorstel dat deze rechtspraak van het HvJ codificeert is momenteel (mei 2016) in behandeling bij de Tweede Kamer. Het blijft overigens onmogelijk om een in het buitenland gevestigde vennootschap in de fiscale eenheid te betrekken. Dit is ook Europeesrechtelijk door het HvJ goedgekeurd.