ECLI:EU:C:2006:544 (Cadburry Schweppes)

HvJ Cadburry Schweppes, HvJ EU 12 september 2006
(ECLI:EU:C:2006:544)

Door Michiel Hennevelt

Essentie
In dit arrest gaat het om een Britse anti-misbruikregeling die in het Verenigd Koninkrijk gevestigde moedermaatschappijen met dochters in andere lidstaten raakt. Toepassing van de regel is afhankelijk van de vraag hoe hoog het tarief in de andere lidstaat is. De Britse rechter vraagt aan het Hof van Justitie of dit in strijd is met de vrijheid van vestiging.

Rechtsregel
Het is in strijd met de vrijheid van vestiging om een gunstigere regeling te weigeren aan vennootschappen met dochters in laagbelaste landen, tenzij er sprake is van een volstrekt kunstmatige constructie, die geen verband houdt met de economische realiteit en die bedoeld is om de belastingwetgeving van de betrokken lidstaat te ontwijken

Inhoud arrest
CS is de in het Verenigd Koninkrijk gevestigde moedervennootschap van de Cadburry Schweppes-groep, die bestaat uit vennootschappen gevestigd over de hele wereld. Twee van de dochterondernemingen zitten in Ierland en worden daar belast tegen een tarief van 10%. Dit is volgens Britse wetgeving een zodanig laag tarief, dat de dochterondernemingen geen aanspraak kunnen maken op een Britse vrijstelling die normaal gesproken (bij hogere tarieven) wel van toepassing is. CS komt hiertegen in beroep bij de Britse rechter.

De Britse rechter heeft geoordeeld dat de Ierse dochters alleen in Ierland zijn gevestigd vanwege het gunstige belastingregime dat daar geldt. Vervolgens vraagt hij aan het Hof van Justitie of CS misbruik heeft gemaakt van de fundamentele vrijheden van de EU door deze dochters slechts voor belastingdoeleinden in Ierland te vestigen. Daarnaast vraagt hij zich af of het weigeren van de Britse vrijstelling een belemmering van deze vrijheden, met name de vrijheid van vestiging, is. Als dit het geval is, wil de rechter ook nog weten of het feit dat er sprake is van misbruik deze belemmering kan rechtvaardigen.

Het HvJ oordeelt dat onderdanen van een lidstaat zich inderdaad niet met het oog op misbruik kunnen beroepen op het EU-recht. Het Hof heeft eerder echter al geoordeeld dat het verplaatsen van een vennootschap om een gunstigere wettelijke regeling te genieten, op zichzelf geen misbruik is. CS heeft dus toegang tot de vrijheid van vestiging.

Wat betreft de belemmering van deze vrijheid oordeelt het Hof dat de Britse regeling nadelig uitwerkt voor Britse vennootschappen met dochters in lidstaten met lage tarieven, ten opzichte van Britse vennootschappen met dochters in lidstaten met hogere tarieven. De eerste groep wordt namelijk zwaarder belast. Dit vormt een beperking van de vrijheid van vestiging die slechts toelaatbaar is, als daar een dwingende reden van algemeen belang als rechtvaardigingsgrond voor bestaat.

Het Verenigd Koninkrijk draagt de bestrijding van belastingontwijking aan als een dergelijke rechtvaardigingsgrond. Wat dit betreft oordeelt het Hof dat zo’n anti-misbruikmaatregel gerechtvaardigd kan zijn wanneer hij gericht is op volstrekt kunstmatige constructies, die geen verband houden met de economische realiteit en die bedoeld zijn om de belastingwetgeving van de betrokken lidstaat te ontwijken. De Britse regeling is geschikt om dit doel te bereiken, maar moet om de belemmering te rechtvaardigen ook proportioneel zijn. Het Hof oordeelt dat dit niet het geval is, omdat de Britse regeling ook ondernemingen kan raken die wel degelijk economische activiteit in de lidstaat van ontvangst uitoefent. De Britse regeling is dus in strijd met de vrijheid van vestiging voor zover er sprake is van dergelijke “overkill”.