ECLI:EU:C:2006:131 (Arrest Van Hilten-van der Heijden)

Hof van Justitie EG, 23 februari 2006, Arrest Van Hilten-van der Heijden
(ECLI:EU:C:2006:131)

Essentie

 Dit standaardarrest maakt duidelijk of Nederland binnen tien jaar na emigratie nog erfbelasting mag heffen, terwijl de erflater (overledene) in het buitenland woonde ten tijde van het overlijden. Dit gebeurt op basis van de woonplaatsfictie in artikel 3, eerste lid van de Successiewet 1956.[1]

Tevens is uit dit arrest af te leiden of lidstaten binnenlands belastingplichtigen slechter mogen behandelen dan buitenlands belastingplichtigen, op basis van het EU-recht.

Rechtsregel

Nederland mag binnen tien jaar na emigratie erfbelasting heffen bij het overlijden van een onderdaan die in Nederland heeft gewoond. Het is namelijk niet strijdig met het EU-recht om onderdanen (binnenlands belastingplichtigen) slechter te behandelen dan niet-onderdanen (buitenlands belastingplichtigen). De woonplaatsfictie van artikel 3, eerste lid van de Successiewet 1956 is derhalve niet in strijd met het EU-recht.

Inhoud arrest

Mevrouw Van Hilten-van der Heijden is in 1997 overleden. Zij bezat de Nederlandse nationaliteit. Tot begin 1988 woonde zij in Nederland. Vervolgens is zij verhuisd naar België en in 1991 naar Zwitserland. Aan de erfgenamen van mevrouw Van Hilten-van der Heijden is een aanslag erfbelasting opgelegd op grond van artikel 3, eerste lid van de Successiewet 1956. Deze aanslag is opgelegd op basis van de woonplaatsfictie en de daarin uitgewerkte tienjaarstermijn.

De vraag is of deze regeling in strijd is met het EU-recht. Mag Nederland de nalatenschap van een onderdaan, die in Nederland heeft gewoond en is overleden binnen tien jaar na emigratie, belasten alsof hij of zij in Nederland is blijven wonen? Hierbij geeft Nederland overigens wel aftrek van de door andere staten geheven successierechten.

De erfgenamen betogen dat de woonplaatsfictie in strijd is met het EU-recht. Er is sprake van indirecte discriminatie, welke het vrije kapitaalverkeer beperkt. Ten eerste zien zij in deze regeling een onderscheid al naar gelang de erflater (overledene) vóór zijn overlijden al dan niet in Nederland heeft gewoond. Ten tweede is deze bepaling niet van toepassing indien de persoon niet de Nederlandse nationaliteit heeft.

Het Hof van Justitie onderzoekt allereerst of het heffen van successierechten (erf- en schenkbelasting) onder het EU-recht valt; dit is inderdaad het geval.

Het heffen van successierechten op basis van de Nederlandse woonplaatsfictie met de daarin opgenomen tienjaarstermijn, is echter niet een beperking van het vrije kapitaalverkeer. De redenatie is dat de regeling enkel geldt voor onderdanen van Nederland.  De kapitaalstromen van niet-onderdanen naar Nederland toe worden dus niet ontmoedigd. Derhalve kan een dergelijke regeling nooit het vrije kapitaalverkeer belemmeren. Hieruit is dus af te leiden dat lidstaten op basis van het EU-recht binnenlands belastingplichtigen (onderdanen) slechter mogen behandelen dan buitenlands belastingplichtigen (niet-onderdanen); het opleggen van een zwaardere erfbelasting aan onderdanen is derhalve niet strijdig met het EU-recht. Het EU-recht verbiedt alleen dat buitenlands belastingplichtigen slechter worden behandeld dan een vergelijkbare binnenlands belastingplichtige en niet andersom.

Het Hof van Justitie vindt ook irrelevant dat die wetgeving niet geldt voor onderdanen die meer dan tien jaar in het buitenland wonen. Deze grens is een vrije keuze voor de wetgever. Buitenlands belastingplichtigen (niet-onderdanen) kunnen namelijk niet slechter behandeld worden op basis van het gekozen aantal jaren in de woonplaatsfictie.

Tot slot vindt het Hof van Justitie het ook terecht dat de Nederlandse wetgever zich heeft laten leiden door de internationaal opgestelde normen voor het heffen van erfbelasting onder de woonplaatsfictie. In het commentaar van het OESO-modelverdrag is namelijk opgenomen dat landen regelingen kunnen treffen om vormen van een belastingvlucht te voorkomen. Vermogende personen kunnen namelijk in het zicht van overlijden besluiten om naar een land te verhuizen, waar de successierechten laag zijn. Met de woonplaatsfictie voldoet Nederland aan dit streven.

[1] Hierin staat vermeld: ‘’Een Nederlander die in Nederland heeft gewoond en binnen tien jaren nadat hij Nederland (…) heeft verlaten, is overleden (…), wordt geacht ten tijde van zijn overlijden (…) in Nederland te hebben gewoond.’’ Dit betekent dat Nederland onder deze voorwaarden nog steeds erfbelasting wil heffen bij emigratie, ondanks dat de hoofdregel is dat erfbelasting alleen wordt geheven indien de overledene in Nederland is overleden. Het maakt door deze fictie zelfs niet uit waar de erfgerechtigden wonen, aangezien de erfbelasting aansluit bij de woonplaats van de erflater (de overledene).
Overigens heft Nederland ook schenkbelasting onder een soortgelijke fictie. Dit blijft voor deze samenvatting buiten beschouwing.