ECLI:EU:C:2002:632 (Überseering)

HvJ Überseering, HvJ EU 5 november 2001
(ECLI:EU:C:2002:632)

Door Michiel Hennevelt

Essentie

Een in Duitsland gevestigde vennootschap wil procederen voor de Duitse rechter, maar wordt niet-ontvankelijk verklaard omdat zij niet naar Duits, maar naar Nederlands recht is opgericht. Het Duitse Bundesgerichtshof wil weten of dit in strijd is met de vrijheid van vestiging.

Rechtsregel

Het HvJ concludeert dat het door een lidstaat ontzeggen van procesbevoegdheid aan een vennootschap, die rechtsgeldig is opgericht naar het recht van een andere lidstaat, en haar werkelijke zetel heeft in die eerste lidstaat, in strijd is met het vrije verkeer van vestiging.

Inhoud arrest

De aandelen in de Nederlandse Überseering BV zijn verworven door twee inwoners van Duitsland. Voordat zij deze aandelen verwierven is de BV een overeenkomst aangegaan met een Duitse aannemer voor de renovatie van een in Düsseldorf gelegen perceel dat eigendom is van de BV. De werkzaamheden die door de aannemer zijn uitgevoerd zijn volgens de BV gebrekkig. Überseering BV heeft de aannemer aangemaand om de gebreken te herstellen en stelt, wanneer dit niet gebeurt, beroep in tegen de aannemer bij de Duitse rechter.

De Duitse rechter oordeelt dat Überseering BV, na verkrijging door de twee Duitse inwoners van de aandelen, haar werkelijke zetel naar Duitsland heeft verplaatst. Vervolgens oordeelt die rechter dat de BV niet-ontvankelijk is omdat een vennootschap naar Nederlands recht in Duitsland geen rechtsbevoegdheid, en dus ook geen procesbevoegdheid heeft. Überseering BV stelt beroep in tegen deze uitspraak bij de hoogste Duitse rechter, het Bundesgerichtshof. Dit Hof stelt prejudiciële vragen aan het HvJ. Het Hof vraagt of het in strijd is met de vrijheid van vestiging als de procesbevoegdheid van een vennootschap, die rechtsgeldig is opgericht naar het recht van een lidstaat (NL), wordt beoordeeld naar het recht van de staat waarnaar die vennootschap haar zetel heeft verplaatst (Duitsland).

Het HvJ oordeelt dat de erkenning van een vennootschap door een lidstaat waar die vennootschap zich wil vestigen, een noodzakelijke voorwaarde is voor de vrijheid van vestiging. Als dit niet gebeurt, dan kan een in een andere lidstaat gevestigde vennootschap slechts voor de Duitse rechter procederen door zichzelf te ontbinden en opnieuw op te richten naar Duits recht. Dit vereiste gaat lijnrecht in tegen de vrijheid van vestiging. Dit betekent dat een weigering van de procesbevoegdheid van een naar het recht van een andere lidstaat opgerichte vennootschap in strijd is met de vrijheid van vestiging. Deze strijdigheid kan niet gerechtvaardigd worden door dwingende redenen van algemeen belang.

Het HvJ concludeert dat het door een lidstaat ontzeggen van procesbevoegdheid aan een vennootschap, die rechtsgeldig is opgericht naar het recht van een andere lidstaat, en haar werkelijke zetel heeft in die eerste lidstaat, in strijd is met het vrije verkeer van vestiging.