ECLI:EU:C:1999:438 (HvJ arrest Saint-Gobain & de rechtsvormneutraliteit )

Hof van Justitie EG, 21 september 1999, Saint-Gobain & de rechtsvormneutraliteit
ECLI:EU:C:1999:438

Essentie

In dit standaardarrest toetst het Hof van Justitie EG (HvJ) de discriminatie van een vaste inrichting (v.i.) van een buitenlandse vennootschap (het hoofdhuis). Het HvJ gaat in op de rechtsvormneutraliteit (het vrijwillig kunnen kiezen voor het oprichten van een nieuwe vennootschap dan wel een v.i. bij nieuwe activiteiten in het buitenland). Ook gaat het in op in hoeverre buitenlandse vennootschappen een beroep kunnen doen op belastingverdragen van de lidstaat waar de v.i. gevestigd is.

Rechtsregel

Lidstaten moeten de op hun grondgebied gevestigde vaste inrichting van een buitenlandse vennootschap, op gelijke wijze behandelen als een binnenlandse vennootschap. Dit garandeert de rechtsvormneutraliteit voor ondernemingen die hun activiteiten willen uitbreiden naar andere lidstaten. De buitenlandse vennootschap (het hoofdhuis) moet derhalve ook een beroep kunnen doen op de belastingverdragen van de lidstaat waar de v.i. gevestigd is of op andere fiscale voordelen.[1] Dit alles geldt alleen indien de v.i. in dat land objectief vergelijkbaar is met een binnenlandse vennootschap in de context van de regeling.[2]

Inhoud arrest

Feiten: De in Frankrijk gevestigde Saint-Gobain SA bezit deelnemingen middels een v.i. in Duitsland. Het betreffen Duitse en Amerikaanse deelnemingen. De voordelen uit deze deelnemingen zijn op basis van Duitse belastingwetgeving toerekenbaar aan de Duitse v.i. van Saint-Gobain. In Duitsland kunnen echter alleen onbeperkt belastingplichtigen een beroep doen op bepaalde fiscale voordelen, met betrekking tot buitenlandse deelnemingen. Eén van de voordelen is de internationale deelnemingsvrijstelling in Duitse belastingverdragen: dividenden die worden verkregen van buitenlandse deelnemingen worden hiermee vrijgesteld voor de Duitse vennootschapsbelasting. Saint-Gobain SA kan geen beroep doen op de betrokken fiscale voordelen, want Saint-Gobain SA is slechts beperkt belastingplichtig in Duitsland voor de activiteiten van de v.i.

Belemmering van de verkeersvrijheden: Het HvJ oordeelt dat i) een in Duitsland gevestigde v.i. zich in een objectief vergelijkbare situatie bevindt als ii) een binnenlandse vennootschap betreffende de belastbaarheid van de voordelen uit de deelnemingen. Het niet toekennen van de hierboven genoemde fiscale voordelen aan een v.i. beperkt voor ondernemingen de vrije keuze van een passende rechtsvorm voor het oprichten van een nevenvestiging in een andere lidstaat. Het ontmoedigt Europese ondernemingen buiten Duitsland om buitenlandse deelnemingen te houden via een v.i. in Duitsland. Het belemmert daarom de vrijheid van vestiging (art. 49 en 54 VWEU).

Rechtvaardigingsgronden: I) Duitsland stelt dat de voordelen niet worden verleend aan een v.i. van een buitenlandse vennootschap, om verlies van inkomsten te voorkomen. Vaste rechtspraak leert dat het HvJ budgettaire rechtvaardigingsgronden niet accepteert. II) Voorts weigert het HvJ dat een v.i. gecompenseerd wordt met andere fiscale voordelen die binnenlandse vennootschappen niet kunnen verkrijgen. De compensatie van nadelen met fiscale voordelen is geen geldig argument binnen het Europese recht. III) Tot slot is het ook niet gerechtvaardigd dat de verdragsvoordelen buiten de reikwijdte van het Europese recht vallen. Duitsland stelt dat lidstaten fiscale autonomie bezitten op het gebied van de directe belastingen en het overeenkomen van belastingverdragen. Het HvJ stelt echter dat lidstaten deze ook in overeenstemming met Europese recht moeten opstellen en uitvoeren.

Het niet toekennen van de buitenlandse deelnemingsvrijstelling aan een Europese onderneming (niet-Duits) met een v.i. in Duitsland, is daarom in strijd met de vrijheid van vestiging. Hiervoor bestaat geen geldige rechtvaardigingsgrond.

Belangrijk is dat uit het arrest Saint-Gobain niet af te leiden is dat een v.i. altijd op gelijke wijze behandeld dient te worden als een binnenlandse vennootschap. Belangrijk is dat de v.i. objectief vergelijkbaar is met een binnenlandse vennootschap voor de betreffende regeling. Anders is geen toetsing aan de Europese verkeersvrijheden mogelijk. Indien wel sprake is van gelijke gevallen, zijn de lidstaten verplicht een v.i. op gelijke wijze te behandelen als een binnenlandse vennootschap als de context van de regeling dit toestaat. Het HvJ bewerkstelligt hiermee de rechtsvormneutraliteit.

[1] Merk op: het is formeel de vennootschap, waaraan de v.i. toebehoort, die belastingaangifte doet en een beroep kan doen op belastingverdragen. Een v.i. is een fiscale fictie en heeft geen juridische bevoegdheden. Een v.i. kan daarom niet zelf een beroep doen op een belastingverdrag, maar het is de achterliggende vennootschap die dat doet.

[2] De context van de regeling kan de gelijke behandeling verbieden. Denk bijvoorbeeld aan situaties waarbij de toepassing van een regeling zou leiden tot  onbelaste inkomsten, als een v.i. hiervoor toch wel in aanmerking zou komen. Dit komt omdat tussen de v.i. en het hoofdhuis een vermogenstoerekening plaatsvindt. Voor sommige regelingen zou dit kunnen leiden tot vermogen/inkomsten die tussen wal en schip raken. Dan mogen ze niet als objectief vergelijkbaar gezien worden.