ECLI:EU:C:1995:31 (Schumacker)

HvJ Schumacker, HvJ EU 14 februari 1995
(ECLI:EU:C:1995:31)

Door Michiel Hennevelt

Essentie
In hoeverre mogen inwoners en niet-inwoners die in een bepaald land werken anders behandeld worden voor de inkomstenbelasting? Kan een inwoner van België die in Duitsland werkt op dezelfde faciliteiten aanspraak maken als een inwoner van Duitsland die daar ook werkt?

Rechtsregel
Inwoners en niet-inwoners van lidstaten van de EU zijn in beginsel niet gelijk aan elkaar. Dit is anders indien iemand in het ene land woont (woonland) en in het andere land vrijwel al zijn inkomen verwerft (werkland). In dat geval is het strijdig met het Europese recht als het werkland de werknemer ongunstiger belast door persoonlijke omstandigheden niet bij de belastingheffing in aanmerking te nemen, terwijl dat bij inwoners van het werkland wel gebeurt.

Inhoud arrest
Schumacker is een inwoner van België die werkt in Duitsland en daar loon geniet. Als niet-inwoner van Duitsland wordt hij voor de belastingheffing anders behandeld dan Duitse inwoners. Binnenlands belastingplichtigen zijn in Duitsland belastingplichtig voor hun gehele wereldinkomen, buitenlandse belastingplichtigen alleen voor het in Duitsland verdiende inkomen. Daarbij worden inwoners van Duitsland belast naar hun totale draagkracht, ook andere inkomsten en hun persoonlijke en gezinssituatie worden hierbij in aanmerking genomen. Voor buitenlands belastingplichtigen geldt dit niet, aangezien Duitsland slechts rekening houdt met het in Duitsland verdiende inkomen.

Schumacker verzoekt bij de Duitse fiscus om ook aanspraak te mogen maken op de voordelen die Duitse inwoners genieten, dit wordt geweigerd. In de daarop volgende procedure stelt het Duitse Bundesfinanzhof prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie. Het Hof van Justitie moet beslissen of het verenigbaar is met het discriminatieverbod in het Europese recht om buitenlands belastingplichtigen anders te behandelen dan binnenlandse belastingplichten, zelfs indien zij hun inkomen vrijwel uitsluitend in het werkland (in casu Duitsland) verdienen.

Het HvJ antwoordt ten eerste dat, hoewel de inkomstenbelasting niet Europees geharmoniseerd is, het vrije verkeer van werknemers op deze zaak van toepassing is. Deze verkeersvrijheid kan dus beperkingen stellen aan het ongunstiger behandelen van niet-inwoners ten opzichte van inwoners. Om te kijken of er ook daadwerkelijk sprake is van een ontoelaatbare discriminatie, moet eerst gekeken worden of de situatie van Schumacker vergelijkbaar is met die van een Duitse inwoner. Over het algemeen zijn beide personen volgens het HvJ niet vergelijkbaar, waardoor zij ook ongelijk behandeld mogen worden. Dit is anders wanneer de niet-inwoner geen inkomsten van betekenis geniet in zijn woonstaat (België) en het grootste deel van zijn inkomen verwerft in de werkstaat (Duitsland).

Schumacker verkeert in deze uitzonderingssituatie. Omdat hij in België bijna geen inkomsten heeft, kan daar geen rekening gehouden worden met zijn persoonlijke- en gezinssituatie. De discriminatie is dan gelegen in het feit dat noch België, noch Duitsland rekening houdt met de persoonlijke omstandigheden van Schumacker. Voor deze discriminatie bestaat volgens het HvJ ook geen rechtvaardigingsgrond, waardoor de Duitse regeling in strijd is met het Europese recht.