ECLI:EU:C:1992:87 (Raulin)

Hof van Justitie, 26 februari 1992, uitleg van de artikelen 18 en 48 VWEU (Raulin)
(ECLI:EU:C:1992:87)

Essentie

Raulin verhuist vanuit Frankrijk naar Nederland, waar ze op basis van een oproepcontract een tijd werkt. Vervolgens stopt ze de werkzaamheden en begint ze aan een voltijdse studie in Amsterdam. Om te beoordelen of ze recht heeft op studiefinanciering, moet er gekeken worden of ze aangemerkt kan worden als werknemer in de zin van artikel 48 VWEU en of ze een verblijfsvergunning nodig heeft.

Rechtsregel

1) De arbeidsvoorwaarden van een werknemer met een oproepcontract beletten niet dat hij wordt aangemerkt als werknemer in de zin van artikel 48 VWEU.

2) Bij het beoordelen of verrichte werkzaamheden een reëel en daadwerkelijk karakter hebben kan worden gekeken naar de duur van de verrichte werkzaamheden.

3) Om te beoordelen of iemand de hoedanigheid van werknemer bezit, wordt gekeken naar alle beroepswerkzaamheden die de persoon in de lidstaat heeft verricht, en niet ergens anders.

4) Wanneer een werknemer zijn werkzaamheden stopt en een voltijdse studie gaat volgen is het noodzakelijk dat de verrichte werkzaamheden verband houden met de studie om de hoedanigheid van werknemer te behouden (tenzij de werknemer onvrijwillig werkloos is).

5) Artikel 18 VWEU is van toepassing op de financiële steun van een lidstaat voor zover de steun bestemd is voor het dekken van de kosten voor toegang tot een opleiding.

6) Een persoon die is toegelaten tot een beroepsopleiding heeft recht op verblijf zolang de opleiding duurt en heeft hiervoor geen verblijfsvergunning nodig.

7) Op grond van artikel 18 VWEU mag een lidstaat ook niet verlangen dat een student een verblijfsvergunning bezit bij het toekennen van studiefinanciering, wanneer deze student een recht op verblijf heeft.

Inhoud arrest

Het arrest gaat over een geschil tussen Raulin en de Nederlandse minister van Onderwijs en Wetenschappen. Raulin, die oorspronkelijk uit Frankrijk komt, verhuist eind 1985 naar Nederland. Een paar maanden later sluit ze een oproepcontract als serveerster. Op 1 augustus 1986 begint ze aan een voltijdse studie in Amsterdam, waarop ze drie maanden later een aanvraag voor studiefinanciering indient bij de Nederlandse minister van Onderwijs en Wetenschappen, die wordt afgewezen. Ze beschikt namelijk niet over een verblijfsvergunning. Haar bezwaarschrift wordt ook afgewezen, waarna ze in beroep gaat. 

Raulin stelt dat ze op grond van artikel 48 VWEU aangemerkt kan worden als werknemer en daarom krachtens artikel 7, lid 2 van verordening nr. 1612/68 recht heeft op studiefinanciering. Daarnaast stelt ze dat ze in ieder geval recht had op financiering van het inschrijf- en collegegeld op grond van het discriminatieverbod van artikel 18 VWEU.

De Nederlandse minister van Onderwijs en Wetenschappen stelt tijdens het geschil zeven prejudiciële vragen over de uitleg van artikelen 18 en 48 VWEU. De verwijzende rechter schorst de behandeling van de zaak en stelt de vragen aan het Hof, waarop deze nader uitgelegd worden.

Conclusie
Allereerst oordeelt de rechter dat een werknemer met een oproepcontract kan worden aangemerkt als werknemer in de zin van artikel 48 VWEU. Het hoofdkenmerk van een arbeidsverhouding is dat iemand gedurende een bepaalde tijd voor een ander werkzaamheden verricht en als tegenprestatie een beloning ontvangt. Voor zover er sprake is van reële en daadwerkelijke arbeid maakt het niet uit hoe kort de duur van de arbeid is. De rechter zal op basis van de duur van de werkzaamheden moeten oordelen of de verrichte arbeid niet zo kort is dat het als bijkomstig aangemerkt kan worden.

Of Raulin de hoedanigheid van werknemer kan behouden wanneer zij stopt met werken en een voltijdse studie gaat volgen, wordt bepaald door te kijken naar het verband tussen de werkzaamheden die zij verricht heeft en de studie die zij gaat volgen. Hierbij wordt alleen gekeken naar de werkzaamheden die verricht zijn in het land waarin zij haar studie gaat volgen. Alleen wanneer er sprake is van een verband, kan de hoedanigheid van werknemer worden behouden.

De rechter oordeelt dat artikel 18 VWEU van toepassing is op Raulin, omdat de financiële steun die een lidstaat verleent geldt voor iedereen binnen de EU. Hiervoor is dan ook geen verblijfsvergunning vereist, omdat een persoon die is toegelaten tot een beroepsopleiding hiermee een recht op verblijft krijgt voor de duur van de opleiding.