ECLI:EU:C:1987:452 (Foto-Frost)

Foto-Frost HvJ EG 22 oktober 1987
(ECLI:EU:C:1987:452)

Door Michiel Hennevelt

Essentie
Prejudiciële vragen van de Duitse rechter over de geldigheid van gemeenschapshandelingen (m.a.w. secundair EU-recht). Welke bevoegdheid heeft de nationale rechter om zelf over deze geldigheid te oordelen?

Rechtsregel
De nationale rechter mag handelingen van gemeenschapsinstellingen in zoverre toetsen dat hij tot het oordeel mag komen dat dergelijke handelingen geldig zijn. De nationale rechter mag deze handelingen niet zelf nietig verklaren. Deze bevoegdheid komt uitsluitend toe aan het Hof van Justitie.

Inhoud arrest
Foto-Frost houdt zich bezig met de in- en uitvoer van fotografische artikelen. Foto-Frost koopt prismakijkers in Denemarken en het Verenigd Koninkrijk. Het bedrijf wordt voor deze invoer aanvankelijk vrijgesteld van invoerrechten. De Duitse belastingdienst moet na een verdere controle echter, op grond van een aan Duitsland gerichte beschikking van de Europese Commissie, toch navorderingsaanslagen opleggen, en gaat hier ook toe over.

Foto-Frost vordert bij de Duitse rechter nietigverklaring van de navordering. De rechter overweegt dat, hoewel hier argumenten voor zijn, nietigverklaring van de navordering slechts mogelijk is als de beschikking van de Commissie ook nietig is. De rechter stelt dan ook prejudiciële vragen aan het HvJ over zijn bevoegdheid om een beschikking van de Commissie op haar geldigheid te toetsen. Wanneer dit niet toegestaan is, wil de rechter ook nog van het HvJ zelf weten of de beschikking geldig is.

Het HvJ overweegt dat het krachtens art. 177 EEG-Verdrag (nu: art. 267 VWEU) zelf bevoegd is om uitspraken te doen over de geldigheid van de handelingen van de Gemeenschapsinstelling. In casu over de beschikking van de Commissie. Het is echter niet duidelijk of uit dit artikel dan ook voortvloeit dat de nationale rechters niet bevoegd zijn om hier over te oordelen.

Het HvJ overweegt vervolgens dat nationale rechters een onderzoek kunnen instellen naar de geldigheid van een gemeenschapshandeling. Zij mogen daarbij echter slechts tot de conclusie komen dat de gemeenschapshandeling geldig is. Wanneer een nationale rechter dus na zijn eigen onderzoek niet tot de uitspraak kan komen dat een handeling geldig is, zal hij prejudiciële vragen moeten stellen aan het HvJ.

De conclusie van het HvJ is vooral gebaseerd op de teleologische interpretatie van het gemeenschapsrecht. Wanneer elke nationale rechter een beschikking van de Commissie mag vernietigen verliest het Europese recht namelijk zijn uniformiteit. Het HvJ wijst echter ook op art. 173 EEG-verdrag (nu: art. 263 VWEU), wat bepaalt dat het Hof bij uitsluiting bevoegd is een handeling van een gemeenschapsinstelling nietig te verklaren.