ECLI:EU:C:1987:431 (Kolpinghuis)

Kolpinghuis, HvJ 8 oktober 1987
(ECLI:EU:C:1987:431) deel 1
(ECLI:EU:C:1987:431) deel 2

Door Marsha Simon

Essentie
In dit arrest wordt het leerstuk van de werking van niet- of onjuist geïmplementeerde richtlijnen verder ingevuld. Ook komt de richtlijnconforme uitleg van bepalingen in nationaal recht aan de orde en de omgekeerde verticale rechtstreekse werking van bepalingen in een richtlijn die niet tijdig in nationale wetgeving is geïmplementeerd. De arrondissementsrechtbank heeft het Hof de navolgende vragen gesteld:

1. Kan een nationale overheid zich ten laste van haar onderdanen beroepen op een bepaling van een richtlijn, in een geval waarin de betrokken lidstaat in zijn wetgeving c.q. uitvoeringsvoorschriften niet heeft voorzien?

2. Is een nationale rechter verplicht om, indien een richtlijn niet is uitgevoerd, de bepalingen van een richtlijn die zich daarvoor lenen, onmiddellijk toe te passen, ook in een geval waarin de desbetreffende onderdaan aan die bepalingen geen recht wil ontlenen?

3. Dient of mag de nationale rechter in een geval waarin een nationale regel moet worden uitgelegd zich bij die uitleg laten leiden door de inhoud van een toepasselijke richtlijn?

4. Maakt het voor de beantwoording van de eerste drie vragen verschil of op de relevante datum de voor de lidstaat geldende termijn van de verplichting tot aanpassing van de nationale wetgeving nog niet was verstreken?

Rechtsregel
Een richtlijn kan geen verplichtingen aan particulieren opleggen. Wanneer de implementatietermijn verstreken is, maar de richtlijn nog niet geïmplementeerd is, moet nationaal recht zo veel mogelijk geïnterpreteerd worden in het licht van de richtlijn. De richtlijn kan dus geen contra legem werking hebben. Die interpretatie wordt begrensd door algemene rechtsbeginselen van de Europese Unie, waaronder met name het rechtszekerheidsbeginsel, het verbod van terugwerkende kracht en de nationale strafrechtelijke aansprakelijkheid.

Inhoud arrest
In deze zaak betreft het een strafrechtelijke vervolging, ingesteld tegen de Nijmeegse horecaonderneming Kolpinghuis. Kolpinghuis verkoopt kraanwater met toegevoegd koolzuur als zijnde mineraalwater. Het Openbaar Ministerie baseert de vervolging in de eerste plaats op een gemeentelijke verordening volgens welke het is verboden ‘ondeugdelijke waar’ in voorraad te hebben of te verkopen. Daarnaast beroept het Openbaar Ministerie zich tevens op een nieuwe EG-richtlijn, richtlijn 80/777.

Deze richtlijn bepaalt dat alleen water dat uit natuurlijke bron is onttrokken als ‘mineraalwater’ verkocht mag worden en dat lidstaten binnen de gestelde termijn de nodige maatregelen moeten treffen om dit te verzekeren. Aangezien de richtlijn ondanks de verstreken implementatietermijn nog niet in het nationale recht is omgezet, beroept het Openbaar Ministerie zich rechtstreeks op de bepaling van de richtlijn.

De vraag die dan rijst is in hoeverre de overheid bepalingen uit een niet-omgezette richtlijn kan tegenwerpen aan particulieren (omgekeerd verticale rechtstreekse werking). Hoewel rechtstreekse werking van bepalingen uit niet- of onjuist omgezette richtlijnen onder omstandigheden is toegestaan, had het Hof in een eerdere zaak al gesteld dat een richtlijn ‘uit zichzelf geen verplichtingen aan particulieren kan opleggen’. In dit arrest blijft het Hof bij dit standpunt; omgekeerd verticale rechtstreekse werking is niet toegestaan.

De verwijzende rechter wilde tevens weten in hoeverre bij de rechtsvinding rekening moet worden gehouden met een nog niet of onjuist omgezette richtlijn. Het Hof van Justitie bevestigt dat op basis van artikel 4, lid 3 Verdrag betreffende de Europese Unie (het beginsel van gemeenschapstrouw) voor de nationale rechters een plicht bestaat tot ‘richtlijnconforme interpretatie’. Dat houdt in dat de nationale rechter het nationale recht dient uit te leggen ‘in het licht van de richtlijn’, zodat alsnog aan de resultaatsverplichting van de richtlijn wordt voldaan.

Slechts wanneer een dergelijke interpretatie de algemene rechtsbeginselen, waaronder met name het rechtszekerheidsbeginsel en het verbod van terugwerkende kracht, in gevaar brengt, vervalt deze verplichting. Opvallend is dat het Hof de verplichting tot richtlijnconforme interpretatie niet alleen van gelding acht ten aanzien van wetgeving ter uitvoering van de richtlijn, maar ook ten aanzien van reeds bestaande wetgeving. De plicht geldt volgens het Hof zelfs indien de omzettingstermijn nog niet is verstreken.

Juist in dat laatste geval is het belangrijk dat de nationale rechter de algemene rechtsbeginselen dient te eerbiedigen; de rechter zal bij de richtlijnconforme interpretatie de bedoeling van de bestaande regelgeving goed in acht moeten nemen om te voorkomen dat het rechtszekerheidsbeginsel in gevaar komt. Ondanks deze grenzen geeft richtlijnconforme interpretatie de rechter een belangrijk instrument in handen om de particulier te beschermen tegen eventuele nalatigheid van de nationale overheid als het gaat om implementatie van richtlijnen.